EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
Malmberg
Na Klar!
Na Klar4-4v
Naklar4-4v-K6-DN
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
sich benehmen
=
zich gedragen
Bock haben
=
zin hebben
die Clique
=
de vriendengroep
entweder … oder
=
óf … óf
faul
=
lui
das Frühstück
=
het ontbijt
kapieren
=
snappen
der Kummer
=
het verdriet
neulich
=
kort geleden
runter kommen
=
naar beneden komen
allemal
=
zeker
aufgrund
=
vanwege
aussteigen
=
uitstappen
ersetzen
=
vervangen
die Folge
=
het gevolg
folglich
=
dus
das Klo
=
de wc
nachweislich
=
aantoonbaar
das Rad
=
de fiets
Der Schaffner
=
de conducteur
die Sucht
=
de verslaving
sich täuschen
=
zich vergissen
der Verzicht
=
het afzien van
wirtschaftlich
=
economisch
zuhören
=
luisteren
die Abfahrt
=
het vertrek
beachten
=
letten op
die Fahrbahn
=
de rijbaan
gestatten
=
toestaan
der Hinweis
=
de aanwijzing
quer
=
dwars
das Schicksal
=
het lot
der Stau
=
de file
der Unfall
=
het ongeluk
zuständig
=
verantwoordelijk
das Heer
=
het leger
die Jacke
=
de jas
kursieren
=
in omloop zijn
die Lage
=
de situatie
die Marke
=
de postzegel
das Mitglied
=
het lid
rasieren
=
scheren
schade
=
jammer
der Schnee
=
de sneeuw
der Schwarm
=
het liefje
die Straßenbahn
=
de tram
verletzen
=
verwonden
vorübergehend
=
tijdelijk
die Werbung
=
de reclame
zusätzlich
=
extra
die Angst
=
de vrees
sich bemühen um
=
moeite doen voor
falsch
=
fout
das Fenster
=
het raam
frech
=
brutaal
lustig
=
grappig
punkten
=
scoren
das Taschengeld
=
het zakgeld
umziehen
=
verhuizen
weiblich
=
vrouwelijk
anderswo
=
ergens anders
der Austausch
=
de uitwisseling
bedrohen
=
bedreigen
gezielt
=
gericht
der Graben
=
de sloot
gucken
=
kijken
die Mauer
=
de muur
rechtzeitig
=
op tijd
seither
=
sindsdien
sensibel
=
gevoelig
die Stelle
=
de baan
die Tatsache
=
het feit
der Verlust
=
het verlies
warnen
=
waarschuwen
zunächst
=
eerst
allerdings
=
echter
angebracht
=
passend
sich äußern
=
zich uitspreken
die Begabung
=
het talent
die Entfernung
=
de afstand
erläutern
=
toelichten
erledigen
=
afhandelen
erstaunt
=
verbaasd
fürchten
=
vrezen
der Gegner
=
de tegenstander
physisch
=
lichamelijk
die Sache
=
de kwestie
der Satz
=
de zin
sonst
=
anders
verärgert
=
geïrriteerd