Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • anfeuern = aanmoedigen
  • die Geschichte = het verhaal
  • hell = licht
  • sich eignen = geschikt zijn
  • sich schminken = zich opmaken / zich opgemaakt
  • vor allem = vooral
  • während = terwijl
  • weh tun = pijn doen
  • die Zahnspange = de beugel
  • ziemlich = tamelijk
  • abreißen = afbreken
  • absagen = afzeggen
  • die Bühne = het podium
  • entlang = langs
  • erlauben = toestaan
  • heutzutage = tegenwoordig
  • der Quadratmeter = de vierkante meter
  • Schlittschuh laufen = schaatsen
  • der Schritt = de stap
  • der Zuschauer = de toeschouwer
  • also = dus
  • anfangen = beginnen
  • das Erlebnis = de belevenis
  • faul = lui
  • der Kumpel = de vriend
  • langweilig = saai
  • passieren = gebeuren
  • raten = aanraden
  • die Sachen = de spullen
  • der Vorschlag = het voorstel
  • achten auf = letten op / opletten
  • die Erholung = de ontspanning
  • erklären = uitleggen
  • der Gegenstand = het voorwerp
  • das Gelände = het terrein
  • genau = precies
  • mieten = huren
  • wählen = kiezen
  • der Wettbewerb = de wedstrijd
  • wichtig = belangrijk