Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • bekommen = krijgen
  • brauchen = nodig hebben
  • heute = vandaag
  • keine Ahnung = geen (flauw) idee
  • nur = maar, slechts
  • reichen = genoeg zijn
  • die Schulsachen = de schoolspullen
  • sogar = zelfs
  • das Taschengeld = het zakgeld
  • die Woche = de week