Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • der Eingang = de ingang
  • schließen / geschlossen = sluiten / gesloten / afsluiten / afgesloten
  • der Aufzug = de lift
  • die Treppe = de trap
  • das Erdgeschoss = de begane grond
  • der Empfang = de receptie
  • der Augang = de uitgang
  • die Öffnungszeiten = de openingstijden
  • der Behinderteneingang = de ingang voor gehandicapten
  • feiern / gefeiert = vieren / gevierd
  • reservieren / reserviert = reserveren / gereserveerd
  • einladen / eingeladen = uitnodigen / uitgenodigd
  • stattfinden / stattgefunden = plaatsvinden / plaatsgevonden
  • der Direktor = de directeur
  • bitte = alstublieft
  • herzlich = hartelijk
  • die Geschäfte = de zaken
  • der Ruhestand = het pensioen
  • Richtig oder falsch? = Goed of fout?
  • Schreibe auf. = Schrijf op.
  • Lies den Text. = Lees de tekst.
  • Übersetze. = Vertaal.
  • Kreuze an. = Kruis aan.
  • Beantworte die Fragen. = Beantwoord de vragen.
  • Was ist richtig? = Wat is juist?
  • Welches Wort passt? = Welk woord hoort hier?
  • Arbeitet zu zweit. = Werk met z'n tweeën.
  • Unterstreiche die richtige Form. = Onderstreep de juiste vorm.
  • der Lückentext = de tekst met invulruimte/de tekst met lege kolommen
  • die Übung = de oefening
  • die Anweisungen = de instructies
  • Wähle die richtige Antwort. = Kies het juiste antwoord.
  • die Datei = het bestand
  • die Nachricht = het bericht
  • suchen / gesucht = zoeken / gezocht
  • zufügen / zugefügt = toevoegen / toegevoegd
  • auswählen / ausgewählt = selecteren / geselecteerd
  • senden / gesendet / veschicken / verschickt = verzenden / verzonden
  • entfernen / entfernt = verwijderen / verwijderd
  • eingeben / eingegeben = invoeren / ingevoerd
  • öffnen / geöffnet = openen / geopend
  • Benutzername = gebruikersnaam
  • der Ordner = de map
  • die Suche = de zoektocht
  • anklicken / angeklickt = klikken op / geklikt op
  • die Buchungsbestätigung = de boekingsbevestiging
  • Sehr geehrte Frau Gerlach, = Geachte mevrouw Gerlach,
  • die Fahrkarte = het ticket
  • persönlich = persoonlijk
  • die Buchungsdaten = de boekingsgegevens
  • der Auftrag = de opdracht
  • die Kreditkarte = de creditcard
  • wissen / gewusst = weten / geweten
  • ausdrucken / augedruckt = printen / geprint
  • die Kontrolle = de controle
  • der Zugbegleiter = de conducteur
  • ändern / geändert = wijzigen / gewijzigd
  • zurückgeben / zurückgegeben = teruggeven / teruggegeven
  • zur Verfügung stehen = ter beschikking staan
  • täglich = dagelijks
  • gute Reise = prettige reis
  • wünschen / gewünscht = wensen / gewenst
  • Mit freundlichen Grüßen, = Met vriendelijke groet,