EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
Malmberg
Taalblokken Duits
A1-A2 Werkboek en Online
TBDU-A2-K11-03 Lesen
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
das Rezept
=
het recept
hinzufügen
=
toevoegen
abnehmen
=
erafhalen
anrühren
=
aanroeren
übrig
=
overig
hinzugeben
=
erbij voegen
aufkochen
=
aan de kook brengen
füllen
=
vullen
ausspülen
=
omspoelen
stürzen
=
omkeren
umrühren
=
roeren
kochen
=
koken
schlagen
=
kloppen
ständig
=
voortdurend
vollständig
=
volledig
mehrmals
=
meerdere keren
die Zubereitung
=
de bereiding
die Zutaten
=
de ingrediënten
der Geschmack
=
de smaak
das Pulver
=
het poeder
die Kochstelle
=
de kookplaat
das Dessertglas
=
het dessertglas
die Abkühlung
=
de afkoeling
die Küchengeräte
=
de keukenapparatuur
der Mixer
=
de mixer
der Kühlschrank
=
de koelkast
der Gefrierschrank
=
de vriezer
die Mikrowelle
=
de magnetron
die Kaffeemaschine
=
het koffiezetapparaat
der Wasserkocher
=
de waterkoker
der Herd
=
het fornuis
der Backofen
=
de oven
der Toaster
=
de broodrooster
die Fritteuse
=
de frituurpan
das Spülbecken
=
de gootsteen
der Kochlöffel
=
de pollepel
der Quirl
=
de quirl (soort garde van hout)
die Kelle
=
de soeplepel
der Schneebesen
=
de garde
der Topf
=
de pan
die Pfanne
=
de koekenpan
das Brett
=
de snijplank
die Zitronenpresse
=
de citroenpers
die Reibe
=
de rasp
das Geschirr
=
het serviesgoed
das Besteck
=
het bestek
der Korkenzieher
=
de kurkentrekker
der Dosenöffner
=
de blikopener
der Flaschenöffner
=
de flesopener
die Pfeffermühle
=
de pepermolen
der Salzstreuer
=
het zoutvaatje
die Mengenangabe / die Menge
=
de hoeveelheid
halb, die Hälfte: ein halbes Brot
=
half, de helft: een half brood
das Viertel: ein Viertel Melone
=
het kwart: een kwart meloen
die Scheibe: eine Scheibe Käse
=
de plak: een plak kaas
das Kilo: ein Kilo Tomaten
=
de kilo: een kilo tomaten
das Gramm: 5 Gramm Zucker
=
het gram: 5 gram suiker
die Messerspitze: eine Messerspitze Salz
=
de mespunt: een mespunt zout
der Esslöffel: ein Esslöffel Öl
=
de eetlepel: een eetlepel olie
der Teelöffel: ein Teelöffel Kaffee
=
de theelepel: een theelepel koffie
die Tasse: eine Tasse Wasser
=
de kop: een kop water
das Glas: ein Glas Marmelade
=
de pot: een pot jam
die Flasche: eine Flasche Wein
=
de fles: een fles wijn
die Dose: eine Dose Cola, eine Dose Vanilleeis
=
het blik: een blik cola, een bak vanille-ijs
der Kasten: ein Kasten Bier
=
het krat: een krat bier
die Kiste: eine Kiste Apfelsinen
=
de kist: een kist sinaasappelen
die Tüte: eine Tüte Mehl, eine Tüte Chips, eine Tüte Milch
=
de zak: een pak bloem, een zak chips, een pak melk
die Packung: eine Packung Saft, eine Packung Eier
=
het pak: een pak sap, een doos eieren
das Päckchen: ein Päckchen Puddingpulver
=
het pakje: een pakje custardpoeder
der Sack: ein Sack Kartoffeln
=
de zak: een zak aardappelen
die Tube: eine Tube Senf
=
de tube: een tube mosterd
der Beipackzettel
=
de bijsluiter
anwenden
=
gebruiken
beachten
=
in acht nemen
verordnen
=
voorschrijven
einnehmen
=
innemen
benachrichtigen
=
op de hoogte brengen
aufbewahren
=
opbergen
die Schmerztablette
=
de pijnstiller
das Arzneimittel
=
het geneesmiddel
das Fieber
=
de koorts
die Nebenwirkung
=
de bijwerking
die Schwangerschaft
=
de zwangerschap
die Erkrankung
=
de aandoening
die Anwendung
=
het gebruik
die Dosierungsanleitung
=
de doseringsinstructie
die Flüssigkeit
=
de vloeistof
die Mahlzeit
=
de maaltijd
das Verfallsdatum
=
de houdbaarheidsdatum
die Schmerzen
=
de pijn
das Körpergewicht
=
het lichaamsgewicht