EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
ThiemeMeulenhoff
ZugSpitze
HAVO - Leerjaar 3 - 1e editie
HAVO 3 - Schritt 18-20
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
Achtung!
=
Attentie!
die Ahnung
=
het vermoeden
Ich habe keine Ahnung.
=
Ik heb geen idee.
die Ampel
=
het verkeerslicht
arbeiten
=
werken
aufhören
=
stoppen
außerdem
=
bovendien
der Bahnhof
=
het station
die Baustelle
=
het werk in uitvoering
bis
=
tot
einfach
=
eenvoudig
sich entschuldigen
=
zich verontschuldigen
Ich entschuldige mich dafür.
=
Mijn verontschuldigingen daarvoor.
Entschuldigung!
=
Sorry!
erreichen
=
bereiken
erklären
=
uitleggen
fertig
=
klaar
der Flughafen
=
het vliegveld
das Flugzeug
=
het vliegtuig
gleich
=
meteen
helfen
=
helpen
die Hilfe
=
de hulp
kaputt
=
kapot
kaufen
=
kopen
die Kreuzung
=
het kruispunt
Es tut mir leid.
=
Het spijt me.
die Leute
=
de mensen
manchmal
=
soms
natürlich
=
natuurlijk
die Sackgasse
=
de doodlopende straat
die Straßenbahn
=
de tram
die Straßenbahnen
=
de trams
tagsüber
=
overdag
die U-Bahn
=
de metro
der Unfall
=
het ongeluk
der Verkehr
=
het verkeer
die öffentlichen Verkehrsmittel
=
het openbaar vervoer
verpassen
=
missen
wahrscheinlich
=
waarschijnlijk
weit
=
ver
der Baum
=
de boom
die Bäume
=
de bomen
begründen
=
beargumenteren (je antwoord)
der Berg
=
de berg
die Berge
=
de bergen
beschreiben
=
beschrijven
die Blume
=
de bloem
die Blumen
=
de bloemen
Das ist egal.
=
Het maakt me niet uit.
der Fluss
=
de rivier
die Flüsse
=
de rivieren
der Garten
=
de tuin
genau
=
precies
hässlich
=
lelijk
die Hauptstadt
=
de hoofdstad
das Haus
=
het huis
die Häuser
=
de huizen
die Heimat
=
het vaderland
die Landschaft
=
het landschap
Das Meer
=
de zee
nirgends
=
nergens
schrecklich
=
verschrikkelijk
der See
=
het meer
der Strand
=
het strand
super
=
geweldig
überall
=
Overal
verschieden
=
verschillend
der Wald
=
het bos
bewölkt
=
bewolkt
der Regen
=
de regen
regnen
=
regenen
der Schnee
=
de sneeuw
schneien
=
sneeuwen
die Sonne
=
de zon
sonnig
=
zonnig
der Wind
=
de wind
windig
=
winderig
die Wolke
=
de wolk