Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • verirrt = verdwaald
  • wo = waar
  • denn / bloß / trotzdem = toch
  • unglaublich = ongelooflijk
  • der Köter = de rothond
  • vielleicht = misschien
  • der Dackel = de teckel
  • trotzdem = niettemin
  • freilaufend = loslopend
  • zum Glück = gelukkig
  • hassen = haten
  • nämlich = namelijk
  • dort drüben = daarginds
  • herumhängen = rondhangen
  • versuchen = proberen
  • mal = eens
  • Pfui! = Bah!
  • der Schlingel = de rakker
  • der Schrecken = de schrik
  • die Leine = de lijn
  • nach Hause gehen = naar huis gaan
  • Igitt! = Gatsie! / Jakkes!
  • das Taschentuch = de zakdoek / het zakdoekje
  • brauchen = nodig hebben
  • das Rasierwasser = de aftershave
  • das Hundefutter = het hondenvoer
  • das Geschenk = het cadeautje