EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
ThiemeMeulenhoff
Salzgitter Heute
3 bands 3 vmbo-kgt
03 Kapitel 13
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
der Azubi
=
iemand die een beroepsopleiding doet
überall
=
Overal
der Urlauber
=
de vakantieganger
im Ernst
=
serieus
die Berufsberatung
=
de beroepsvoorlichting
die Eigenschaft
=
de eigenschap
die Eigenschaften
=
de eigenschappen
die Gastronomie
=
de horeca
passen zu
=
passen bij
der Rabatt
=
de korting
die Zutaten
=
de ingrediënten
der Koch
=
de kok
der Ausbildungsplatz
=
de opleidingsplaats
der Schülerjob / der Job
=
het bijbaantje
die Schülerjobs
=
de bijbaantjes
unternehmen
=
ondernemen / doen / ondernemen, doen
anbetteln
=
smekend vragen / bedelend aanspreken / smekend vragen, bedelend aanspreken
der Prospekt
=
de folder
die Prospekte
=
de folders
die Wurstabteilung
=
de vleeswarenafdeling
Regale füllen
=
vakken vullen
der Arbeitgeber
=
de werkgever
erlaubt sein
=
toegestaan zijn
die Entwicklung
=
de ontwikkeling
während
=
tijdens
jobben
=
een bijbaantje hebben
das Taschengeld
=
het zakgeld
kriegen
=
krijgen
ausgeben
=
uitgeven
die Sachen
=
de spullen
der Bio-Laden
=
de winkel met biologische producten
schmecken
=
smaken / proeven / smaken, proeven
das Häppchen
=
het lekkere hapje
die Häppchen
=
de lekkere hapjes
überhaupt
=
eigenlijk / eigenlijk wel
wichtig
=
belangrijk
das Ausland
=
het buitenland
plötzlich
=
plotseling
im Stich lassen
=
in de steek laten
die Lehre
=
de beroepsopleiding
seinen Abschluss machen
=
eindexamen doen
außerdem
=
bovendien
obwohl
=
hoewel
der Hauptschulabschluss
=
het vmbo-diploma
die Ausbildung
=
de opleiding
sich bewerben
=
solliciteren
beeindruckt sein
=
onder de indruk zijn
anrichten
=
opdienen
das Schloss
=
het kasteel
am Anfang
=
in het begin
aufregend
=
opwindend
inzwischen
=
inmiddels / ondertussen / inmiddels, ondertussen
die Frucht
=
de vrucht
die Früchte
=
de vruchten
sowohl … als auch
=
zowel … als ook
der Nachteil
=
het nadeel
die Nachteile
=
de nadelen
der Feiertag
=
de feestdag
die Feiertage
=
de feestdagen
insgesamt
=
in totaal
je … desto
=
hoe … hoe
die Chance
=
de kans
die Chancen
=
de kansen
der Spitzenkoch
=
de topkok
ausstrahlen
=
uitzenden
ähnlich
=
vergelijkbaar
der Prominente
=
de bekend persoon
die Prominenten
=
de bekende personen
der Teilnehmer
=
de deelnemer
die Teilnehmer
=
de deelnemers
die Bewertung
=
de beoordeling
die Bewertungen
=
de beoordelingen
das Auftreten
=
het optreden
die Ausstrahlung
=
de uitstraling
der Sieger
=
de winnaar
auswendig
=
uit het hoofd
üben
=
oefenen
die Frisur
=
het kapsel
die Entscheidung
=
de beslissing
das Selbstbewusstsein
=
het zelfbewustzijn
glaubwürdig
=
geloofwaardig
Kritik vertragen
=
tegen kritiek kunnen