Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • anziehen = aantrekken
  • vereinbaren = afgesproken
  • bald = binnenkort
  • Hose = de broek
  • braun = bruin
  • tragen = dragen
  • gelb = geel
  • recht haben = gelijk hebben
  • grau = grijs
  • Jacke = het jasje
  • Kleid = de jurk
  • Farbe = de kleur
  • lang = lang
  • nach = na
  • ordentlich = net
  • Hemd = het overhemd
  • Rock = de rok
  • Schuhe = de schoenen
  • Sachen = de spullen
  • Pullover = de trui
  • T-Shirt = het T-shirt
  • ausgeben = uitgeven
  • heute Nachmittag = vanmiddag
  • stimmen = waar
  • Schwester = de zus