Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • der Alltag = het dagelijks leven
  • bisher = tot nu toe
  • fördern = steunen, vooruithelpen
  • gleichzeitig = tegelijkertijd
  • irgendein = een of ander
  • staunen = zich verbazen
  • traurig = verdrietig
  • der Umzug = de verhuizing
  • unterstützen = ondersteunen
  • sich verstehen mit = met elkaar overweg kunnen
  • von zu Hause ausziehen = op zichzelf gaan wonen
  • das Zeugnis = het rapport