Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • allerhand = allerlei
  • auslösen = teweegbrengen, in werking stellen, veroorzaken
  • bescheuert = gestoord, gek
  • das Bild = de afbeelding, de foto
  • das Konto = de bankrekening
  • das Zeugnis = het rapport
  • der Fragebogen = de enquête, het vragenformulier
  • der Quadratmeter = de vierkante meter
  • der Wettbewerb = de wedstrijd; de concurrentie
  • die Entscheidung = de beslissing
  • die Herausforderung = de uitdaging
  • die Röhre = de buis
  • die Vereinbarung = de overeenkomst, de afspraak
  • ehrgeizig = ambitieus
  • erledigen = afhandelen
  • fies = gemeen, onsympathiek
  • gewachsen sein = opgewassen zijn tegen
  • impfen = inenten
  • künftig = in de toekomst
  • neulich = kort geleden
  • schlimm = erg
  • sich ekeln vor = walgen van
  • spießig = burgerlijk
  • unterrichten = onderwijzen
  • vielfältig = veelzijdig
  • züchten = fokken; kweken