EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
ThiemeMeulenhoff
ZugSpitze
HAVO - Leerjaar 4 - 1e editie
HAVO 4 - Schritt 35-40
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
abholen
=
afhalen
allein
=
alleen
angenehm
=
aangenaam, prettig
ausgeben
=
uitgeven
die Ausstellung
=
de tentoonstelling
beide
=
allebei
durchschnittlich
=
gemiddeld
der Eintritt
=
de entree
die Feier
=
het feest
frei
=
vrij
geben
=
geven
gemeinsam
=
samen
gemütlich
=
gezellig
die Idee
=
het idee
Lust haben auf
=
zin hebben in
die Musik
=
de muziek
das Publikum
=
het publiek
reservieren
=
reserveren
sehen
=
zien
sich amüsieren
=
plezier hebben
spätestens
=
uiterlijk
das Taschengeld
=
het zakgeld
das Theater
=
het theater
unternehmen
=
ondernemen
voll
=
vol
zuhören
=
luisteren
zum Karneval
=
met carnaval
zu Ostern
=
met Pasen
zu Weihnachten
=
met kerst
zu Neujahr
=
met nieuwjaar
zu Silvester
=
met oudjaarsavond
zum Zuckerfest
=
met het suikerfeest
aufregend
=
opwindend
ausgehen
=
uitgaan
außer
=
behalve
bekannt
=
bekend
besser
=
beter
doch
=
toch, immers
einmal, zweimal
=
een keer, twee keer
dreimal, viermal
=
drie keer, vier keer
empfehlen
=
aanraden
die Flöte
=
de fluit
die Flöten
=
de fluiten
früh
=
vroeg
die Geige
=
de viool
die Geigen
=
de violen
die Gitarre
=
de gitaar
die Gitarren
=
de gitaren
hoffen
=
hopen
das Klavier
=
de piano
das Konzert, -e
=
het concert
die Konzerte
=
de concerten
mal
=
eens, even, keer
mitnehmen
=
meenemen
meinen
=
vinden, denken, bedoelen
im Moment
=
op het moment
nennen
=
noemen
noch
=
nog
sagen
=
zeggen
das Schlagzeug
=
het drumstel
spät
=
laat
stattfinden
=
plaatsvinden
die Stimmung
=
de sfeer
tanzen
=
dansen
teilnehmen
=
deelnemen
die Veranstaltung
=
het evenement
die Veranstaltungen
=
de evenementen
der Vorschlag
=
het voorstel
die Vorschläge
=
de voorstellen
wenn
=
als, indien
wirklich
=
werkelijk, echt