Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • aufstehen = opstaan
  • frühstücken = ontbijten
  • lernen = leren
  • Hausaufgaben machen = huiswerk maken
  • spielen = spelen
  • schlafen = slapen
  • ausschlafen = uitslapen
  • arbeiten = werken
  • morgens = 's ochtends
  • mittags = 's middags
  • nachmittags = in de namiddag
  • abends = 's avonds
  • Montag = maandag
  • Dienstag = dinsdag
  • Mittwoch = woensdag
  • Donnerstag = donderdag
  • Freitag = vrijdag
  • Samstag = zaterdag
  • Sonntag = zondag
  • am Wochenende = in het weekend