Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • geben = geven
  • nehmen = nemen, pakken
  • kochen = koken
  • backen = bakken
  • waschen = wassen
  • schneiden = snijden
  • das Messer = het mes
  • die Gabel = de vork
  • der Löffel = de lepel
  • der Teller = het bord
  • süß = zoet
  • sauer = zuur
  • warm = warm
  • heiß = heet
  • kalt = koud
  • roh = rauw
  • gekocht = gekookt
  • reif = rijp
  • frisch = vers
  • hart = hard
  • weich = zacht
  • fett = vet
  • die Schüssel = de kom, het schaaltje
  • vegetarisch = vegetarisch
  • biologisch = biologisch