Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • Ik zit in klas 3. = Ich gehe in die 9. Klasse.
  • Zit je op het vwo? = Gehst du aufs Gymnasium?
  • Nee, ik zit op de havo. = Nein, ich besuche die Realschule.
  • Ik heb goede cijfers. = Ich habe gute Noten.
  • Hoe zijn je cijfers? = Wie sind deine Zensuren?
  • We hebben morgen een proefwerk. = Wir schreiben morgen eine Klassenarbeit.
  • Mijn vriendin zit al in de 4e klas. = Meine Freundin ist schon in der 10. Klasse.
  • Op welke school zit je? = In welche Schule gehst du?
  • Hij moet nog voor de toets leren. = Er muss noch für den Test lernen.
  • Ik hoop dat ik overga. = Ich hoffe, dass ich versetzt werde.
  • Ben je al een keer blijven zitten? = Bist du schon mal sitzengeblieben?
  • Gelukkig ben ik voor deze toets geslaagd. = Zum Glück habe ich diese Prüfung bestanden.
  • Ik wil het vwo-eindexamen halen. = Ich will das Abitur machen.
  • Ik heb een havo-diploma nodig. = Ich brauche den Realschulabschluss.
  • Hij doet een opleiding tot kok. = Er macht eine Ausbildung als Koch.