Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • Ich habe alle Übungen gemacht. = Ik heb alle oefeningen gemaakt.
  • Seid ihr fertig? = Zijn jullie klaar?
  • Er hat sein Wörterbuch vergessen. = Hij is zijn woordenboek vergeten.
  • Tut mir leid. = Het spijt me.
  • Die Stunde dauert 45 Minuten. = Het lesuur duurt 45 minuten.
  • Sie hat eine Eins in Mathe. = Zij heeft een tien voor Wiskunde.
  • Schade, du hast wieder eine Fünf. = Jammer, je hebt weer een vijf.
  • Du musst im Unterricht besser aufpassen! = Jij moet in de les beter opletten!
  • Herr Hendrikx, können Sie das erklären? = Meneer Hendrikx, kunt u dat uitleggen?
  • Das verstehe ich nicht! = Dat snap ik niet!
  • Nächste Woche gibt es Zeugnisse. = Volgende week krijgen we ons rapport.
  • Ist die Prüfung mündlich oder schriftlich? = Is het een mondeling of schriftelijk examen?
  • Die Fragen waren sehr schwer. = De vragen waren heel moeilijk.
  • Die Antwort ist leider falsch. = Dat antwoord is helaas fout.
  • Das ist ein Lückentext. = Dat is een gatentekst.
  • Hast du schon für die Arbeit gelernt? = Heb jij al voor het proefwerk geleerd?
  • Wir haben viel geübt. = Wij hebben veel geoefend.
  • Er kann die Aufgabe nicht lösen. = Hij kan de opdracht niet maken.
  • Vergleicht eure Lösungen! = Vergelijk jullie oplossingen met elkaar!
  • Sie hatte nur drei Fehler. = Zij had maar drie fouten.
  • Ich habe beim Test 67 Punkte bekommen. = Ik heb bij de toets 67 punten gekregen.
  • Heute fällt Bio aus! = Vandaag valt bio uit!
  • Mittwochs haben wir immer zwei Freistunden. = Op woensdag hebben we altijd twee tussenuren.
  • Kannst du mir bei den Hausaufgaben helfen? = Kun je me met het huiswerk helpen?
  • Keine Ahnung! = Geen idee!
  • Ich kann mir das einfach nicht merken! = Ik kan dat gewoon niet onthouden!