Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • Mein Traum ist es, Tierarzt zu werden. = Mijn droom is dierenarts worden.
  • Sind deine Eltern stolz auf dich? = Zijn jouw ouders trots op jou?
  • Praktikum = stage
  • Ich habe vor, ein Praktikum zu machen.

    Ik ben van plan om stage te lopen.

  • Das ist mir egal. = Dat maakt me niet uit.
  • Ich wünsche mir, dass ... = Ik wil heel graag dat ...
  • Ich hoffe, dass ... = Ik hoop dat ...
  • Zuerst muss ich die Prüfungen bestehen. = Eerst moet ik voor mijn examen slagen.
  • Er wird bestimmt nicht durchfallen. = Hij zal zeker niet zakken.
  • Die Ausbildung dauert drei Jahre. = De opleiding duurt drie jaar.
  • Er möchte irgendwas mit Musik machen. = Hij wil iets met muziek doen.
  • Ich könnte mir gut vorstellen, dass ... = Ik zou me goed kunnen voorstellen dat ...
  • Er würde gern Tierpfleger werden. = Hij zou graag dierenverzorger willen worden.
  • Kann man dort eine Lehre machen? = Kun je daar een beroepsopleiding doen?
  • Warum willst du Medizin studieren? = Waarom wil je geneeskunde studeren?
  • Dafür braucht man den Realschulabschluss. = Daarvoor heb je een havo-diploma nodig.
  • Ich zweifle noch. = Ik twijfel nog.
  • Viel Erfolg! = Veel succes!
  • Mein zukünftiger Mann sollte ... = Mijn toekomstige echtgenoot moet ...
  • Ich habe mich noch nicht entschieden. = Ik heb nog geen beslissing genomen.
  • Ich bin Waage. = Ik ben Weegschaal.