Anglia

Anglia

Woordjes leren voor het Anglia-examen doe je met Wozzol! Voor de Anglia niveaus First Step, Junior, Primary en Preliminary zijn er woordenlijsten. Ga voor meer informatie over Anglia naar: www.anglianetwork.eu.

 

 

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • They are at the beach. = Zij zijn op het strand.
  • Her father is at home. = Haar vader is thuis.
  • You are at school. = Jullie zijn op school.
  • The mouse is under the bed. = De muis zit onder het bed.
  • The telephone is on the table. = De telefoon staat op de tafel.
  • His name is John. = Zijn naam is John.
  • My mother is cooking. = Mijn moeder is aan het koken
  • She is wearing a yellow dress. = Zij draag een gele jurk.
  • I am listening to the radio. = Ik luister naar de radio.
  • Jane is playing in the garden. = Jane speelt in de tuin.
  • My brothers are watching a video. = Mijn broers kijken naar een video.
  • Is it a cat? No, it isn't. = Is het een kat? Nee.
  • Is it a bird? Yes, it is. = Is het een vogel? Ja.
  • What is it? = Wat is het?
  • The mouse is behind the cupboard. = De muis zit achter de kast.
  • He has black hair. = Hij heeft zwart haar.