Anglia

Anglia

Woordjes leren voor het Anglia-examen doe je met Wozzol! Voor de Anglia niveaus First Step, Junior, Primary en Preliminary zijn er woordenlijsten. Ga voor meer informatie over Anglia naar: www.anglianetwork.eu.

 

 

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • Where are the children? I don't see them. = Waar zijn de kinderen? Ik zie ze niet.
  • Every week he writes us a letter. = Elke week schrijft hij ons een brief.
  • We like you. = Wij vinden je aardig.
  • They read a book in the classroom. = Ze lezen een boek in de klas.
  • She doesn't see me. = Zij ziet me niet
  • It is five o'clock. = Het is vijf uur.
  • Where is your brother? I don't see him. = Waar is je broer? Ik zie hem niet.
  • He always gets up at seven. = Hij staat altijd om zeven uur op.
  • the potato = de aardappel
  • an egg = een ei
  • a carrot = een wortel
  • very = erg
  • nice = leuk
  • good = goed
  • clever = slim
  • young = jong
  • old = oud
  • new = nieuw