Anglia

Anglia

Woordjes leren voor het Anglia-examen doe je met Wozzol! Voor de Anglia niveaus First Step, Junior, Primary en Preliminary zijn er woordenlijsten. Ga voor meer informatie over Anglia naar: www.anglianetwork.eu.

 

 

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • I am going to London on 1st August. = Ik ga naar Londen op 1 augustus.
  • My brother is ten years old in August. = Mijn broer wordt tien in augustus.
  • The exam finishes at 4pm. = Het examen is om vier uur afgelopen.
  • At the moment John is playing in the park. = Op het ogenblik is John in het park aan het spelen.
  • I usually eat an egg for breakfast. = Ik eet meestal een ei als ontbijt.
  • Where are Peter and Paul? = Waar zijn Peter en Paul?
  • Who is that girl? = Wie is dat meisje?
  • What is this? = Wat is dit?
  • John and Mary are in the garden beacause it is sunny. = John en Mary zijn in de tuin omdat de zon schijnt.
  • Is this a kettle? = Is dit een pan?
  • That family is rich. = Die familie is rijk.
  • These are the tables. = Dit zijn de tafels.
  • John is with him. = John is bij hem.
  • He is in the garden. = Hij is in de tuin.
  • Do you want my father? = Wilt u mijn vader spreken?