Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • department = afdeling
  • ad / advertisement = advertentie
  • If you'd like to hold = Blijft u aan de lijn
  • apply / apply for = solliciteren / solliciteren naar
  • alternative = alternatief
  • for instance / for example = bijvoorbeeld
  • cook = kok / kokkin
  • previous = eerder / voorgaande
  • work experience = werkervaring
  • waiter = kelner / ober
  • pleased = tevreden
  • employer = werkgever
  • CV = curriculum vitae
  • passport = paspoort
  • qualifications = diploma's / papieren
  • reception desk = receptie
  • spell = spellen
  • date of birth = geboortedatum
  • bank account = bankrekening
  • return = terugkeren
  • create = creĆ«ren
  • press = pers
  • trumpet = trompet
  • guitar = gitaar
  • hardly = nauwelijks
  • on time = precies op tijd / op tijd
  • force = dwingen
  • kid = kind
  • bend - bent - bent = buigen - boog - gebogen
  • factory = fabriek
  • fluent / fluently = vloeiend
  • question = ondervragen
  • manufacturer = producent / fabrikant
  • low = laag
  • rent = huur
  • bill = rekening
  • wages = loon
  • field = veld / land / weide
  • chase = achtervolgen
  • cover = bedekken
  • paint = verf
  • set up - set up - set up = opzetten - zette op - opgezet / starten - startte - gestart
  • at the time = toen
  • become - became - become = worden - werd - geworden
  • army = leger
  • booking = reservering
  • come along = langskomen / meegaan
  • safety = veiligheid
  • equipment = materiaal / apparatuur
  • per cent = procent
  • influence = invloed
  • physical / physically = fysiek / lichamelijk
  • register = zich inschrijven
  • proper / properly = fatsoenlijk / correct
  • dare = durven
  • incredible = ongelooflijk
  • member = lid
  • interactive = interactief
  • between = tussen
  • leader = leider
  • Please note that = Let op dat
  • application form = aanmeldingsformulier
  • job interview / interview = sollicitatiegesprek
  • take a seat = plaatsnemen / ga zitten
  • supermarket = supermarkt
  • still = nog steeds
  • grade = cijfer / schoolcijfer
  • vacancy = vacature