Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • barn = schuur
  • basement = kelder
  • Calm down! = Rustig blijven!
  • damage = beschadigen
  • destroy = vernietigen
  • entire = hele
  • escape = ontsnappen
  • frog = kikker
  • hurricane = orkaan
  • investigation = onderzoek
  • make up = verzinnen
  • pavement = trottoir
  • resident = inwoner
  • scientist = wetenschapper
  • shape = vorm
  • take shelter = een schuilplaats zoeken
  • annoy = irriteren
  • attack = aanvallen
  • behaviour = gedrag
  • death = dood
  • hospitality = gastvrijheid
  • impressive = indrukwekkend
  • injury = verwonding
  • ordinary = normaal
  • panic = in paniek raken
  • personality = persoonlijkheid
  • predict = voorspellen
  • spacious = ruim
  • steam = stoom
  • threaten = bedreigen
  • unfortunately = helaas
  • autograph = handtekening
  • hike = voetreis
  • last night = gisteravond
  • recognize = herkennen
  • steep = steile
  • What's up? = Hoe is het?
  • angle = hoek
  • annual = jaarlijks
  • audience = publiek
  • be able to = in staat zijn om te
  • broadcast = uitzenden / zond uit / uitgezonden
  • capital = hoofdstad
  • clear = duidelijke
  • compare = vergelijken
  • cry = huilen
  • cut = snijden / sneed / gesneden
  • disease = ziekte
  • end = beĆ«indigen
  • explain = uitleggen
  • fact = feit
  • hit = raken
  • island = eiland
  • nurse = verpleegster
  • remember = zich herinneren
  • saw = zagen
  • science = wetenschap
  • some = sommigen
  • surgeon = chirurg
  • take place = plaatsvinden
  • thunder and lightning = donder en bliksem
  • tiny = piepklein
  • turn out = blijken
  • wall = muur