Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • to write off = afschrijven
  • to scare = bangmaken
  • in particular = in het bijzonder
  • participant = deelnemer
  • aim = doel
  • formula = formule
  • housework = huishoudelijk werk
  • insight into = inzicht in
  • shelf = legplank
  • charity = liefdadigheidsinstelling
  • to attend school = naar school gaan
  • inevitable = onvermijdelijk
  • to redecorate = opnieuw inrichten
  • convinced = overtuigd
  • to cope = zich weten te redden
  • naughty = stout
  • carpentry = timmeren
  • yet = toch / niettemin
  • access to = toegang tot
  • skill = vaardigheid
  • variety of = verscheidenheid aan
  • voluntary = vrijwillig
  • value = waarde
  • independent = zelfstandig
  • to tackle = aanpakken
  • alert = alarm
  • offending = beledigend
  • policy = beleid
  • particular = bepaalde
  • concerned = bezorgd
  • to block = blokkeren
  • to tolerate = toestaan
  • faith = geloof
  • devastated = hevig ontdaan
  • peers = leeftijdgenoten
  • to supply = leveren
  • male = man
  • emphasis = nadruk
  • to develop = ontwikkelen
  • to be open to = openstaan voor
  • to bully = pesten
  • to occur = plaatsvinden
  • wrist = pols
  • frequent = regelmatig
  • to text = sms'en
  • common = veel voorkomend
  • similar = vergelijkbaar / dezelfde
  • to provide = verschaffen