Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • dilemma = dilemma
  • to stand = verdragen
  • not…anymore = niet meer
  • away = weg
  • too = te
  • protective = beschermend
  • to approve = goedkeuren
  • on holiday = op vakantie
  • together = samen
  • discussed = besproken
  • not…yet = nog niet
  • to have to = moeten
  • cousin = neef / nicht
  • to convince = overtuigen
  • campsite = camping
  • nearby = in de buurt
  • responsible = verantwoordelijk
  • independent = onafhankelijk
  • solution = oplossing
  • hero = held
  • admires = bewondert
  • strength = kracht
  • courage = moed
  • award = prijs
  • scaring = bang maken
  • avoided = vermeden
  • paper round = krantenwijk
  • threatened = bedreigden
  • to quit = opgeven
  • tough = moeilijk
  • to take revenge = wraak nemen
  • to stand up to = niet opzij gaan voor
  • to ruin = stuk maken / stukmaken
  • silently = stil
  • bullying = pesten
  • elected = gekozen
  • extraordinary = buitengewoon
  • proud = trots
  • to inspire = inspireren
  • someone = iemand
  • upset = overstuur gemaakt
  • predictable = voorspelbaar
  • to long for = verlangen naar
  • exciting = spannend
  • last night = gisteravond
  • couch = bank
  • to play chess = schaken
  • lively = levendig
  • spontaneous = spontaan
  • friendly = vriendelijk
  • lads = jongens
  • mentioned = genoemd
  • really = heel erg
  • both = allebei
  • witty = grappig
  • honest = eerlijk
  • personality = persoonlijkheid
  • managed = voor elkaar gekregen
  • to need to = dringend moeten
  • Home Secretary = minister van Binnenlandse Zaken
  • council estate = woonwijk