Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • joint = gezamenlijk
  • to put up = ophangen
  • decorations = versieringen
  • party hat = feestmuts
  • game = spelletje
  • candle = kaars
  • cake = taart
  • piece = stuk
  • to wait = wachten
  • to bring = meenemen
  • present = cadeau
  • invitation = uitnodiging
  • to post = posten
  • advantage = voordeel
  • delicious / lovely = heerlijk
  • roll / bun = broodje
  • jelly = soort jam
  • to stuff oneself = zich volproppen
  • to carry on = doorgaan
  • sick = misselijk
  • disaster = ramp
  • to finish = opeten
  • celebration = viering
  • to celebrate = vieren
  • ribbon = lint
  • crown = kroon
  • to prepare = klaarmaken
  • raisin = rozijn
  • holiday = feestdag
  • firecracker = voetzoeker
  • meal = maaltijd
  • bad luck = ongeluk
  • during = gedurende
  • to fast = vasten
  • Eid = Suikerfeest
  • to pray = bidden
  • mosque = moskee
  • leaf = blad
  • to contain = bevatten
  • to float = (laten) drijven / laten drijven / drijven
  • good luck = geluk
  • to spend = doorbrengen
  • to make sure = er(gens) zeker van zijn / ergens zeker van zijn / er zeker van zijn
  • jewellery = sieraden
  • temple = tempel
  • fireworks = vuurwerk
  • cousin = neef
  • fine = prima
  • last-minute = op het laatste moment
  • preparations = voorbereidingen
  • to prefer = liever hebben
  • fast beat = snelle beat
  • tonight = vanavond
  • rhythm = ritme
  • to sound = klinken
  • to leave = weggaan
  • soon = snel
  • early = vroeg
  • anyway = hoe dan ook
  • to bounce = stuiteren
  • kangaroo = kangoeroe
  • terrible = verschrikkelijk
  • to swing = zwaaien
  • to hit = slaan
  • hilarious = heel erg grappig
  • to explode = ontploffen
  • absolutely = volkomen
  • mad = idioot
  • match = wedstrijd
  • stuck = vastgelopen
  • to have outgrown = te oud zijn voor
  • costume = kostuum
  • to invite = uitnodigen
  • to decorate = versieren
  • streamers = slingers
  • to guess = raden
  • identity = identiteit
  • pumpkin = pompoen
  • necklace = ketting
  • string = touw
  • candy = snoep
  • spooky = spookachtig
  • to provide = zorgen voor
  • plenty of = veel
  • supervision = begeleiding
  • to suggest = voorstellen
  • dumb = stom
  • realistic = realistisch
  • occasional = af en toe
  • to be capable of = in staat zijn om
  • occupied = bezig
  • to socialise = gezellig doen
  • festive = feestelijk
  • gown = lang kledingstuk
  • incense = wierook
  • trick-or-treat = Halloweenspel
  • haunted house = spookhuis
  • mouldly = beschimmeld
  • treat bag = zakje snoep