Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • shower = douche
  • to have a swim = gaan zwemmen
  • to get up = opstaan
  • got up = stond op, stonden op / stond op / stonden op / opgestaan
  • pool = zwembad
  • to wake up = wakker maken
  • woke = maakte wakker, maakten wakker / maakte wakker / maakten wakker
  • woken = wakker gemaakt
  • to be impressed = onder de indruk zijn
  • exercise = lichaamsbeweging
  • break = pauze
  • unbelievable = ongelofelijk
  • sheet = laken
  • shock = schok
  • to hit = raken
  • hit = raakte, raakten / raakte / raakten / geraakt
  • crash = botsing
  • injured = gewond
  • to knock = stoten
  • damage = schade, letsel / schade / letsel
  • mountain bike = mountainbike
  • injury = verwonding
  • to repeat = herhalen
  • straight away = meteen
  • detail = detail
  • nightmare = nachtmerrie
  • to break = breken
  • broke = brak, braken / brak / braken
  • broken = gebroken
  • bone = bot
  • conscious = bij bewustzijn
  • to live = leven
  • to die = sterven, doodgaan / sterven / doodgaan
  • refreshing = verfrissend
  • to skid = slippen
  • stretch of road = stuk weg
  • to tremble = beven