EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Engels
ThiemeMeulenhoff
New Interface
3 t-havo-vwo
3 blue-Unit6-Lesson26
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Engels
Nederlands
to get back / got / got
=
terugkomen / kwam terug / teruggekomen
to shut up shop / shut / shut
=
de winkel sluiten / sloot / gesloten
fridge
=
koelkast
to lock up
=
op slot doen, afsluiten / op slot doen / afsluiten
since
=
daar, omdat / daar / omdat
criminal
=
crimineel, misdadig / crimineel / misdadig
activity
=
activiteit
crime
=
misdaad
murder
=
moord
primarily
=
in de eerste plaats
security staff
=
beveiligingspersoneel
assault
=
geweldpleging
hooliganism
=
vandalisme
pickpocket
=
zakkenroller
fraud
=
fraude
mainly
=
vooral, voornamelijk / vooral / voornamelijk
credit card
=
creditcard
identity
=
identiteit, persoonsgegevens / identiteit / persoonsgegevens
ID
=
identiteitsbewijs
robber
=
rover
part-time
=
parttime
security consultant
=
beveiligingsadviseur
shopkeeper
=
winkelier
shoplifting
=
winkeldiefstal
to drop
=
laten vallen
several
=
verscheidene, een paar / verscheidene / een paar
razor blade
=
scheermesje
offence
=
overtreding
guilty
=
schuldig
to get away / got / got
=
ervan afkomen, wegkomen met / kwam weg / weggekomen / ervan afkomen
jacket
=
jasje
to drop in
=
langskomen
to pass
=
voorbijkomen
fool
=
sukkel
to mug
=
beroven
to shoplift
=
stelen uit winkels, winkeldiefstallen plegen / stelen uit winkels / winkeldiefstallen plegen
investigator
=
detective
to patrol
=
patrouilleren, de ronde doen / patrouilleren / de ronde doen
CCTV (closed circuit television)
=
beveiligingscamera
offender
=
overtreder
toiletries
=
toiletartikelen