Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • to get back / got / got = terugkomen / kwam terug / teruggekomen
  • to shut up shop / shut / shut = de winkel sluiten / sloot / gesloten
  • fridge = koelkast
  • to lock up = op slot doen, afsluiten / op slot doen / afsluiten
  • since = daar, omdat / daar / omdat
  • criminal = crimineel, misdadig / crimineel / misdadig
  • activity = activiteit
  • crime = misdaad
  • murder = moord
  • primarily = in de eerste plaats
  • security staff = beveiligingspersoneel
  • assault = geweldpleging
  • hooliganism = vandalisme
  • pickpocket = zakkenroller
  • fraud = fraude
  • mainly = vooral, voornamelijk / vooral / voornamelijk
  • credit card = creditcard
  • identity = identiteit, persoonsgegevens / identiteit / persoonsgegevens
  • ID = identiteitsbewijs
  • robber = rover
  • part-time = parttime
  • security consultant = beveiligingsadviseur
  • shopkeeper = winkelier
  • shoplifting = winkeldiefstal
  • to drop = laten vallen
  • several = verscheidene, een paar / verscheidene / een paar
  • razor blade = scheermesje
  • offence = overtreding
  • guilty = schuldig
  • to get away / got / got = ervan afkomen, wegkomen met / kwam weg / weggekomen / ervan afkomen
  • jacket = jasje
  • to drop in = langskomen
  • to pass = voorbijkomen
  • fool = sukkel
  • to mug = beroven
  • to shoplift = stelen uit winkels, winkeldiefstallen plegen / stelen uit winkels / winkeldiefstallen plegen
  • investigator = detective
  • to patrol = patrouilleren, de ronde doen / patrouilleren / de ronde doen
  • CCTV (closed circuit television) = beveiligingscamera
  • offender = overtreder
  • toiletries = toiletartikelen