Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • word a = word b
  • amount = hoeveelheid
  • cause = (goed) doel
  • charity = liefdadigheid
  • to chew = kauwen
  • crisps = chips
  • to fast = vasten
  • generous = gul / vrijgevig
  • ice cube = ijsklontje
  • to lie = liggen
  • liquid = vloeistof
  • mug = beker / mok
  • normally = gewoonlijk
  • to plan = van plan zijn
  • to promise = beloven
  • to provide = voorzien van
  • to raise money = geld inzamelen
  • slice = plakje / sneetje
  • to starve = honger lijden / verhongeren
  • sofa = bank
  • to suck = zuigen