Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Engels Nederlands
  • What is your name? = Hoe heet je?
  • How are you? = Hoe gaat het met je?
  • I am fine. How are you? = Met mij gaat het goed. Hoe gaat het met jou?
  • How old are you? = Hoe oud ben je?
  • Where do you live? = Waar woon je?
  • My name is ... = Ik heet ...
  • I am ... years old. = Ik ben ... jaar.
  • I live in ... = Ik woon in ...
  • summer = zomer
  • surname = achternaam
  • the alphabet = het alfabet
  • the months of the year = de maanden van het jaar
  • to pretend to have a party = doen alsof je een feest geeft
  • uncle = oom
  • winter = winter
  • Turkije = Turkey
  • Turks = Turkish