EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Carte Orange
1 havo-vwo
1 hv - Unité 6
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
les grands-parents
=
de grootouders
le grand-père
=
de opa
le petit-fils
=
de kleinzoon
la petite-fille
=
de kleindochter
les parents
=
de ouders
le mari
=
de man / de echtgenoot
l’enfant
=
het kind
le fils
=
de zoon
la fille
=
de dochter
le frère
=
de broer
l’oncle
=
de oom
le cousin
=
de neef
la cousine
=
de nicht
le neveu
=
de neef / het neefje
la nièce
=
de nicht / het nichtje
le mariage
=
het huwelijk
le divorce
=
de scheiding
marié
=
getrouwd / getrouwd (m)
divorcé
=
gescheiden / gescheiden (m)
l’anniversaire
=
de verjaardag
la réunion de famille
=
de familiereünie
à droite
=
rechts
à gauche
=
links
derrière
=
achter
au milieu
=
in het midden
mamie
=
oma
vous venez
=
jullie komen
fêter
=
vieren
il vient
=
hij komt
l’an
=
het jaar
espérer
=
hopen
bizarre
=
raar
la plaisanterie
=
de grap
pire
=
erger
maintenant
=
nu
arriver
=
aankomen
rigoler
=
lachen / lol hebben
l’âge
=
de leeftijd
papy
=
opa
arrêter
=
stoppen
possible
=
mogelijk
aîné
=
oudere (m) / oudste (m)
aînée
=
oudere (v) / oudste (v)
dernier
=
laatste / vorige
embrasser
=
zoenen
le baiser
=
de kus
il attend
=
hij wacht
l’après-midi
=
de middag
la sortie
=
de uitgang / het uitgaan
ne ... plus
=
niet meer
laisser
=
laten
supporter
=
verdragen
le soir
=
de avond
ils font
=
ze maken
seul
=
alleen (m)
seule
=
alleen (v)
ridicule
=
belachelijk
exagérer
=
overdrijven
l’argent de poche
=
het zakgeld
de toute façon
=
in elk geval
du côté de
=
aan de kant van
changer
=
veranderen
la grand-mère
=
de oma / de grootmoeder
gentil
=
aardig
la fleur
=
de bloem
déjà
=
al
encore
=
nog
jeune
=
jong
insupportable
=
onverdraaglijk
avoir de la chance
=
geluk hebben
divorcée
=
gescheiden (v)
je m’ennuie
=
ik verveel me
partager
=
delen
mariée
=
getrouwd (v)
la naissance
=
de geboorte
le cinéma
=
de bioscoop
aller
=
gaan
la voiture
=
de auto
la marque
=
het merk
la famille
=
de familie / het gezin
décider
=
beslissen / besluiten
quelque chose
=
iets
la mer
=
de zee
au bord de la mer
=
aan zee
vous allez
=
jullie gaan / u gaat
la journée
=
de dag
la plage
=
het strand
les petits-enfants
=
de kleinkinderen
pendant
=
tijdens
chanter
=
zingen
janvier
=
januari
février
=
februari
mars
=
maart
avril
=
april
mai
=
mei
juin
=
juni
juillet
=
juli
août
=
augustus
septembre
=
september
octobre
=
oktober
novembre
=
november
décembre
=
december