EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Carte Orange
3 havo-vwo
3 hv - Unité 1
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
haut
=
hoog
le sauveteur
=
de reddingswerker
réaliser
=
realiseren
découvert
=
ontdekt
faire connaissance avec
=
kennis maken met
suivi
=
gevolgd
la formation
=
de opleiding
le secouriste
=
de EHBO’er
atteindre
=
bereiken
le cas
=
het geval
pratique
=
praktisch
la charge
=
de last / de lading
lourd
=
zwaar
l’intervention
=
de operatie / de ingreep
se souvenir de
=
zich herinneren
le grimpeur
=
de klimmer
escalader
=
beklimmen
la paroi rocheuse
=
de rotswand
excellent
=
uitstekend
lorsque
=
wanneer
s’entraîner
=
trainen
je pourrai
=
ik zal kunnen
la qualité
=
de eigenschap / de kwaliteit
l’épisode
=
de aflevering
scolaire
=
school
la Toussaint
=
Allerheiligen
se présenter
=
zich opgeven / zich voorstellen
soudé
=
hecht
mémoriser
=
uit je hoofd leren
exigeant
=
veeleisend
le réalisateur
=
de regisseur
le feuilleton
=
de serie
le journal télévisé
=
het tv-journaal
le jeu télévisé
=
het televisiespelletje
les dessins animés
=
de tekenfilm
zapper
=
zappen
la télécommande
=
de afstandsbediening
disponible
=
beschikbaar
l’essai
=
de proefopname
apprendre
=
leren
tu lis
=
jij leest
ça me plairait
=
ik zou het leuk vinden
le froid
=
de kou
plutôt
=
eerder / nogal
autour de
=
rondom / om … heen
les gens
=
de mensen
la glace
=
het ijs
faire des études
=
studeren
devenir
=
worden
le guide
=
de gids
le choix
=
de keus
la rédaction
=
het opstel
l’avenir
=
de toekomst
le médecin
=
de arts / de dokter
intéressant
=
interessant
il faut
=
er zijn nodig / je hebt nodig
le bac
=
het eindexamen
voyager
=
reizen
continuer ses études
=
doorstuderen
le monde
=
de wereld
écrire
=
schrijven
le refuge
=
de berghut
passer le bac
=
eindexamen doen
se coucher
=
naar bed gaan
avoir l’intention de
=
van plan zijn te
le mien
=
het mijne (m) / de mijne (m)
la mienne
=
het mijne (v) / de mijne (v)
remplir
=
invullen
la fiche
=
het formulier
la seconde
=
de tweede klas
étranger
=
vreemd (m) / buitenlands (m)
étrangère
=
vreemd (v) / buitenlands (v)
la langue
=
de taal
l'expérience
=
de ervaring
le métier
=
het vak / het beroep