EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Carte Orange
3 havo-vwo
3 hv - Unité 6
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
âgé de ... ans
=
… jaar oud
la course
=
de wedstrijd / de rit
pemettre
=
in staat stellen / toestaan
découvrir
=
ontdekken
la façon
=
de manier
la curiosité
=
de bezienswaardigheid
durant
=
gedurende / tijdens
se composer de
=
bestaan uit / samengesteld zijn uit
l’institution
=
de instelling
les transports en commun
=
het openbaar vervoer
se situer
=
zich plaatsen / zich bevinden
la décision
=
de beslissing / het besluit
développer
=
ontwikkelen
lointain
=
verafgelegen
le passager
=
de passagier
obliger
=
verplichten
afin de
=
om te
le bilan
=
de balans / het eindresultaat
le VTT
=
de mountainbike
le voyou
=
de straatjongen / de schooier
la banlieue
=
de buitenwijken
condamner
=
veroordelen
engager
=
aannemen
la représentation
=
de voorstelling
la tenue
=
de kleding / het tenue
le criminel
=
de misdadiger
la violence
=
het geweld
la délinquance
=
de criminaliteit
la tendance
=
de neiging
grossir
=
aandikken
l’image
=
het beeld
le gars
=
de kerel
saccager
=
vernielen
la blague
=
de grap
revoir
=
herzien
l’expression
=
de uitdrukking
reconnaître
=
herkennen
rire
=
lachen
se servir de
=
gebruiken / zich bedienen van
l’office de tourisme
=
de vvv
lourd
=
zwaar
hériter de
=
erven
la pelouse
=
het grasveld
le rez-de-chaussée
=
de begane grond
la salle de séjour
=
de woonkamer
la cheminée
=
de open haard
le grenier
=
de zolder
humide
=
vochtig
le frigo
=
de ijskast
le micro-ondes
=
de magnetron
le four
=
de oven
le canapé
=
de bank
la chaise
=
de stoel
le robinet
=
de kraan
l’armoire
=
de kast
l’évier
=
de gootsteen
la cuisinière
=
het fornuis
la baignoire
=
het bad / de badkuip
la serviette
=
de handdoek
le miroir
=
de spiegel
arriver
=
aankomen
on vient d’arriver
=
we zijn net aangekomen
la découverte
=
de ontdekking
s’asseoir
=
gaan zitten
respirer
=
ademen / inademen
la promenade
=
de wandeling
le long de
=
langs
marquer
=
markeren / aangeven
la limite
=
de grens
au bout de
=
aan het eind van
le distributeur
=
de automaat
le bâtiment
=
het gebouw
l’église
=
de kerk
la statue
=
het standbeeld
la mairie
=
het gemeentehuis
l’arbre
=
de boom
au milieu de
=
in het midden van
en face de
=
tegenover
de l’autre côté de
=
aan de andere kant van
à côté de
=
naast