Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • la rampe = de helling / de trapleuning
  • la façade = de gevel
  • s’enthousiasmer = enthousiast worden
  • urbain = stedelijk
  • la surface = het oppervlak
  • la sécurité = de veiligheid
  • le matelas = de matras
  • adoucir = verzachten
  • la chute = de val
  • poser = neerzetten / neerleggen
  • la craie = het krijtje
  • tracer = tekenen / afbakenen
  • l’adepte = de aanhanger
  • flotter = zweven / drijven
  • se défouler = zich uitleven / zich afreageren
  • fou = gek (m) / dwaas (m)
  • folle = gek (v) / dwaas (v)
  • prédire = voorspellen
  • se lever = opstaan
  • se coucher = naar bed gaan
  • sceptique = sceptisch
  • malgré = ondanks
  • l’encouragement = de aanmoediging
  • acharné = verwoed / verbeten
  • s’habiller = zich aankleden
  • se brosser les dents = je tanden poetsen
  • se peigner = je haar kammen
  • se maquiller = zich opmaken
  • se dépêcher = zich haasten
  • la combinaison = de combinatie
  • le chant = de zang
  • s’intéresser à = zich interesseren voor
  • vécu = geleefd / gewoond
  • vivre = leven / wonen
  • pratiquer = beoefenen
  • le progrès = de vordering / de vooruitgang
  • pratiquement = vrijwel
  • le costume = het kostuum
  • le réalisateur = de regisseur
  • le membre = het lid
  • être doué = talent hebben
  • de justesse = op het nippertje
  • l’équipe adverse = de tegenpartij / de tegenstanders
  • grimper = klimmen
  • dépendre de = afhangen van
  • la blessure = de blessure
  • à l’avance = van tevoren
  • la détente = de ontspanning
  • la chaleur = de warmte
  • de bonne heure = vroeg
  • faire du patin à glace = schaatsen
  • faire du cerf-volant = vliegeren
  • jouer de la batterie = drummen
  • pêcher = vissen
  • jouer aux cartes = kaarten / kaartspelen
  • faire la grasse matinée = uitslapen