EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Carte Orange
2 vmbo-g-t
2 vmbo gt - Unité 1
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
le métro
=
de metro
le bus
=
de bus
l’avion
=
het vliegtuig
le bateau
=
de boot
la gare
=
het station
le vélo
=
de fiets
le scooter
=
de scooter
la voiture
=
de auto
la station de métro
=
het metrostation
l’arrêt
=
de halte
l’aéroport
=
het vliegveld
monter
=
instappen
changer
=
overstappen / veranderen
descendre
=
uitstappen / naar beneden gaan
prendre l’avion
=
het vliegtuig nemen / vliegen
aller à pied
=
lopen
faire du vélo
=
fietsen
rouler / conduire
=
rijden
conduire
=
besturen
tomber en panne
=
pech krijgen
traverser
=
doorlopen / oversteken
partir en vacances
=
op vakantie gaan
parmi
=
onder / bij
le choix
=
de keus
ne … jamais
=
nooit
l’été
=
de zomer
ils étaient
=
zij waren
être en grève
=
staken
sportif
=
sportief
la nature
=
de natuur
la randonnée
=
de tocht
le rêve
=
de droom
avoir rendez-vous
=
een afspraak hebben
le rendez-vous
=
de afspraak
il faut
=
je moet / men moet
la ligne
=
de lijn
la direction
=
de richting
ne … plus
=
niet meer
le ticket
=
het kaartje
attends
=
wacht
le carnet
=
pakje van tien kaartjes
le message
=
de boodschap
téléphoner à
=
opbellen
partout
=
Overal
être en retard
=
te laat komen
le plan
=
de plattegrond
fermé
=
gesloten / dicht
fermer
=
sluiten
au moins
=
ten minste
le chemin
=
de weg
boire
=
drinken
simple
=
eenvoudig
d’abord
=
eerst
vous prenez
=
u neemt / jullie nemen
la rue
=
de straat
à gauche
=
links
continuer
=
doorlopen / doorgaan
vous pouvez
=
u kunt / jullie kunnen
là-bas
=
daar / daarginds
derrière
=
achter
pareil
=
hetzelfde / gelijk
le pont
=
de brug
tout droit
=
rechtdoor
pas de quoi
=
geen dank
perdu
=
verdwaald
le coin
=
de hoek
épeler
=
spellen
ensuite
=
vervolgens
arriver
=
aankomen
la prochaine fois
=
de volgende keer
la fois
=
de keer