EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Carte Orange
2 vmbo-g-t
2 vmbo gt - Unité 4
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
la tête
=
het hoofd
l’oreille
=
het oor
le nez
=
de neus
l’oeil
=
het oog
les yeux
=
de ogen
la bouche
=
de mond
la gorge
=
de keel
le bras
=
de arm
la main
=
de hand
le dos
=
de rug
le ventre
=
de buik
le genou
=
de knie
le pied
=
de voet
malade
=
ziek
blessé
=
gewond
la fièvre
=
de koorts
avoir mal
=
pijn hebben
avoir mal au coeur
=
misselijk zijn
les urgences
=
de Eerste Hulp
la pharmacie
=
de apotheek
le médicament
=
het medicijn
le médecin
=
de arts
l’infirmier
=
de verpleegkundige (m)
l’infirmière
=
de verpleegkundige (v)
mieux
=
beter
se sentir bien
=
zich goed voelen
inquiet
=
ongerust
la santé
=
de gezondheid
il répond
=
hij antwoordt
mesurer
=
meten
fidèle
=
trouw
empêcher
=
verhinderen
grandir
=
groeien
emmener
=
meenemen
le traitement
=
de behandeling
longtemps
=
lang
l’accro
=
de verslaafde
fumer
=
roken
avoir peur
=
bang zijn
grossir
=
dik worden
meilleur
=
beste
avoir raison
=
gelijk hebben
remplacer
=
vervangen
les sucreries
=
de zoetigheid
les crudités
=
de rauwkost
la carotte
=
de wortel
le concombre
=
de komkommer
la tomate
=
de tomaat
le rôle
=
de rol
ne ... jamais
=
nooit
chanter
=
zingen
ouvre
=
doe open
ne ... rien
=
niets
la voix
=
de stem
dormir
=
slapen
il dort
=
hij slaapt
le signe
=
het teken
sensible
=
gevoelig
examiner
=
onderzoeken
la salade
=
de salade
la pizza
=
de pizza
l’ordonnance
=
het recept
la notice
=
de bijsluiter
la boîte
=
de doos
vouloir
=
willen
qu’est-ce qui se passe?
=
wat gebeurt er?
l’accident
=
het ongeluk
aider
=
helpen
l’hôpital
=
het ziekenhuis
cassé
=
gebroken
mort
=
dood / leeg
ne t’inquiète pas
=
maak je niet ongerust
le coffre
=
de kofferbak
suivre
=
volgen