Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • l’environnement = het milieu
  • la terre = de aarde
  • la forêt = het woud
  • l’air = de lucht
  • menacer = bedreigen
  • la pollution = de vervuiling
  • la poubelle = de vuilnisbak
  • les déchets = het afval
  • jeter = gooien / weggooien
  • trier = scheiden / schiften
  • le conteneur = de container
  • le bac à verre = de glasbak
  • la couche d’ozone = de ozonlaag
  • l’inondation = de overstroming
  • la marée = de vloed
  • agir = handelen
  • protéger = beschermen
  • recycler = recyclen / hergebruiken
  • la protection = de bescherming
  • sauver = redden
  • l’arbre = de boom
  • le projet = het plan
  • détruire = verwoesten
  • le bois = het bos
  • construire = bouwen
  • le centre commercial = het winkelcentrum
  • l’animal = het dier
  • les animaux = de dieren
  • décider = besluiten
  • le maire = de burgemeester
  • faire l’inventaire = een lijst opstellen
  • publier = publiceren
  • la manifestation = de demonstratie / de betoging
  • la mairie = het gemeentehuis
  • la surprise = de verrassing
  • réussir = slagen
  • autre part = ergens anders
  • la victoire = de overwinning
  • le conseil municipal = de gemeenteraad
  • venu = gekomen
  • frapper = treffen / slaan
  • l’oiseau = de vogel
  • plein = vol
  • la plage = het strand
  • pollué = vervuild
  • le volontaire = de vrijwilliger
  • quelque chose = iets
  • envoyer = sturen / zenden
  • proposer = voorstellen
  • faire des courses = boodschappen doen
  • laver = wassen
  • distribuer = uitdelen
  • la liste = de lijst
  • louer = huren
  • la honte = de schande
  • utiliser = gebruiken
  • la chance = de kans
  • ne ... aucun = geen enkele (m)
  • ne ... aucune = geen enkele (v)
  • l’alerte = het alarm
  • la vitesse = de snelheid
  • à cause de = vanwege
  • incroyable = ongelofelijk
  • il fait beau = het is mooi weer
  • le nuage = de wolk
  • on voit = je ziet / men ziet
  • en fait = eigenlijk
  • au lieu de = in plaats van
  • l’incendie = de brand
  • la fumée = de rook
  • la flamme = de vlam
  • la colline = de heuvel
  • prévenir = waarschuwen
  • les pompiers = de brandweer
  • le feu = het vuur
  • la cause = de oorzaak
  • l’imprudence = de onvoorzichtigheid
  • sec = droog (m)
  • sèche = droog (v)
  • le vent = de wind
  • dangereux = gevaarlijk (m)
  • dangereuse = gevaarlijk (v)