EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Carte Orange
3 vmbo
3/4 vmbo - Unité 1
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
c’était
=
het was
le départ
=
het vertrek
âgé de ... ans
=
... jaar oud
la course
=
de wedstrijd / de rit
permettre
=
in staat stellen / toestaan
la curiosité
=
de bezienswaardigheid
le fondateur
=
de stichter
ils voient
=
zij zien
le plus vite possible
=
zo snel mogelijk
répondre
=
antwoorden
l’institution
=
de instelling
apprendre
=
leren
les transports en commun
=
het openbaar vervoer
la décision
=
het besluit
développer
=
ontwikkelen
l’esprit
=
de geest
le gagnant
=
de winnaar
rapide
=
snel
lointain
=
verafgelegen
le passager
=
de passagier
la réponse
=
het antwoord
afin de
=
om te
le bilan
=
de balans / het eindresultaat
le vtt
=
de mountainbike
l’office de tourisme
=
de vvv
l’hôtel
=
het hotel
confortable
=
comfortabel
expliquer
=
uitleggen
se tromper
=
zich vergissen
garder
=
houden
gratuit
=
gratis
la promenade / la balade
=
de wandeling
changer
=
overstappen
descendre
=
uitstappen
le guide
=
de gids
exactement
=
precies
marquer
=
markeren / aangeven
la limite
=
de grens
le guichet
=
het loket
au bout de
=
aan het eind van
le distributeur
=
de automaat
la visite
=
het bezoek
l’itinéraire
=
de route
la circulation
=
het verkeer
le lieu
=
de plaats
sur demande
=
op aanvraag
indispensable
=
absoluut noodzakelijk
offrir
=
aanbieden
le coeur
=
het hart
le voyage
=
de reis
coloré
=
gekleurd / kleurrijk
l’île
=
het eiland
finir
=
eindigen
la durée
=
de duur
l’assurance
=
de verzekering
autour de
=
rondom
riche
=
rijk
large
=
breed
calme
=
kalm / rustig
spacieux
=
ruim
s’occuper de
=
zorgen voor / zich bezighouden met
l’habitant
=
de bewoner
la commune
=
de gemeente
la banlieue
=
de buitenwijken
l’est
=
het oosten
le reste
=
de rest
la plupart
=
het merendeel / de meeste
conserver
=
bewaren
pas mal
=
heel wat
avoir l’intention de
=
van plan zijn te
démolir
=
slopen
créer
=
creëren / maken
l’association
=
de vereniging
lutter
=
strijden
la capitale
=
de hoofdstad
la forêt
=
het woud
le château
=
het kasteel
se reposer
=
uitrusten