EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Carte Orange
3 vmbo
3/4 vmbo - Unité 4
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
bouger
=
bewegen
la jeunesse
=
de jeugd
la région
=
de streek
mêler
=
mengen
le genre
=
de soort / het genre
les loisirs
=
de vrijetijdsbesteding / de vrije tijd
s’éclater
=
zich uitleven / uit je dak gaan
en plein air
=
in de open lucht
complètement
=
helemaal
se ruiner
=
zich ruïneren
l’atelier
=
het atelier / de workshop
ajouter
=
toevoegen
la préférence
=
de voorkeur
rattraper
=
inhalen
le visiteur
=
de bezoeker
battre
=
slaan / verslaan
battre les records
=
records breken
tu connais
=
jij kent
brun
=
donker / donkerharig
la barbe
=
de baard
la moustache
=
de snor
mince
=
slank
court
=
kort
habillé
=
gekleed
normal
=
gewoon / normaal
vieux
=
oud (m)
vieille
=
oud (v)
le type
=
de vent
plaisanter
=
een grapje maken
le quai
=
het perron
la gare
=
het station
quelqu’un
=
iemand
décrire
=
beschrijven
le sac à dos
=
de rugzak
haut
=
hoog
le cuir
=
het leer
la toile
=
de stof / het doek
la poche
=
de zak
la clé
=
de sleutel
ressembler à
=
lijken op
inquiet
=
ongerust (m)
inquiète
=
ongerust (v)
vers 20 h
=
tegen achten
je lis
=
ik lees
le sourire
=
de glimlach
revoir
=
terugzien
clair
=
licht
l’enfance
=
de kindertijd
tant de
=
zoveel
la natte
=
de vlecht
le panier
=
de mand
la librairie
=
de boekhandel
le rayon
=
de afdeling
la BD
=
het stripverhaal
le blouson
=
het jack
le manteau
=
de jas / de mantel
le temps
=
het weer
en général
=
in het algemeen
couvert
=
geheel bewolkt
la pluie
=
de regen
l’éclaircie
=
de opklaring
nuageux
=
bewolkt
l’averse
=
de bui
modéré
=
matig
fort
=
krachtig / hard
tourner
=
draaien
il pleut
=
het regent
l’orage
=
het onweer
la prévision
=
de voorspelling / het vooruitzicht
le brouillard
=
de mist
faible
=
zwak
chaud
=
warm
ensoleillé
=
zonnig
pleuvoir
=
regenen
la neige
=
de sneeuw
neiger
=
sneeuwen
le nord
=
het noorden
le sud
=
het zuiden
l’ouest
=
het westen