Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • la photo = de foto
  • je vis = ik woon
  • le fils unique = enig kind
  • par = door
  • l’origine = de oorsprong, de afkomst / de oorsprong / de afkomst
  • divorcé = gescheiden
  • je vois = ik zie
  • la fois = de keer
  • il vit = hij woont
  • le mari = de man, de echtgenoot / de man / de echtgenoot
  • l’été = de zomer / zomer
  • les grands-parents = de grootouders
  • au bord de = aan de oever van
  • la plage = het strand
  • s’amuser = zich amuseren
  • plein de = heel wat
  • tous = allemaal
  • le même / la même = hetzelfde / dezelfde
  • prendre rendez-vous = een afspraak maken
  • pratique = praktisch
  • envoyer = sturen
  • ensuite = vervolgens, daarna / vervolgens / daarna