EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Franconville
3 havo-vwo
3 hv - Etape 10
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
avoir du mal à
=
moeite hebben met
manquer
=
missen
terrible
=
vreselijk
que / qui
=
die / dat
le parking
=
de parkeerplaats
en fait
=
trouwens
le lycée
=
de middelbare school
le bac
=
het eindexamen
faire des études
=
studeren
la médecine
=
de geneeskunde
plus tard
=
later
le poste
=
de baan
la profession
=
het beroep
social
=
sociaal
la formation
=
de opleiding
l’instituteur
=
de onderwijzer
l’institutrice
=
de onderwijzeres
le professeur
=
de leraar
la professeur
=
de lerares
nul
=
waardeloos
le manager
=
de manager
la banque
=
de bank
le président de la République
=
de president van Frankrijk
pas trop
=
niet zo
se revoir
=
elkaar terugzien
vas-y vite
=
ga snel
éclater
=
uitbarsten
le sanglot
=
de snik
la caissière
=
de kassamedewerkster / de caissière / de kassamedewerkster, de caissière
l’écrivain
=
de schrijver
les études
=
de studie
le supermarché
=
de supermarkt
le diplôme
=
het diploma
être au chômage
=
werkloos zijn
le job
=
het baantje
le blog
=
de weblog
la caisse
=
de kassa
le client
=
de klant
le comportement
=
het gedrag / de houding / het gedrag, de houding
poli
=
beleefd
le patron
=
de baas
le sujet
=
het onderwerp
la panique
=
de paniek
la monnaie
=
het kleingeld / het wisselgeld / het kleingeld, het wisselgeld
financer
=
financieren
embaucher
=
in dienst nemen
garder
=
houden
observer
=
bekijken / observeren / bekijken, observeren
l'anecdote
=
het korte, grappige verhaaltje
étonnant
=
verbazingwekkend
l'humeur
=
het humeur
certains
=
sommigen
insulter
=
beledigen
la société
=
de onderneming / de firma / de onderneming, de firma
l'extrait
=
het fragment
discrètement
=
discreet
l'écriture
=
het schrijven
soupirer
=
zuchten