EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Franconville
3 havo-vwo
3 hv - Etape 6
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
la technique
=
de techniek
le pilote
=
de piloot
la boule
=
de bol
le guide
=
de gids
rond
=
rond
le métal
=
het metaal
la forme
=
de vorm
le satellite
=
de satelliet
carré
=
vierkant
le bois
=
het hout
le tissu
=
de stof
le plastique
=
het plastic
s’intéresser à
=
zich interesseren voor
plutôt
=
liever / eerder / liever, eerder
mignon
=
lief / charmant / lief, charmant
j’en ai marre
=
ik heb er genoeg van
ailleurs
=
ergens anders
aussi (grand) que
=
even (groot) als
pointu
=
puntig
hein
=
hè
le papier
=
het papier
mille
=
duizend
le son
=
het geluid
la distance
=
de afstand
accueillir
=
ontvangen
assister à
=
bijwonen
le vol
=
de vlucht
au-dessus de
=
boven
formidable
=
geweldig
piloter / conduire
=
besturen
le simulateur de vol
=
de vluchtsimulator
conduire
=
rijden / besturen, rijden
le conducteur
=
de bestuurder
grâce à
=
dankzij
le pont
=
de brug
le passage
=
de doorgang
surveiller
=
letten op
le frein
=
de rem
l’électricité
=
de elektriciteit
freiner
=
remmen
le système
=
het systeem
fonctionner
=
werken / functioneren / werken, functioneren
activer
=
activeren
le bouton
=
de knop
presser
=
drukken
la pédale
=
het pedaal
relâcher
=
loslaten
tomber malade
=
ziek worden
le trafic
=
het verkeer
circuler
=
rijden
avertir
=
waarschuwen
la formation
=
de opleiding
se servir de
=
gebruikmaken van
le tableau de bord
=
het dashboard
au lieu de
=
in plaats van
les chemins de fer
=
de spoorwegen
l'urgence
=
de nood
le danger
=
het gevaar
installer
=
goed zitten
poser
=
leggen
la sécurité
=
de veiligheid
le rail
=
het spoor
relier
=
verbinden
les environs
=
de omgeving
permettre
=
mogelijk maken