EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service
4 havo
unité1
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
combien
=
hoeveel
rappeler
=
terugbellen
sonner
=
klinken / overgaan / klinken, overgaan
le doigt
=
de vinger
déplacer
=
verplaatsen
se servir de
=
gebruiken
appuyer
=
drukken
montrer
=
laten zien
touche
=
de toets
raccrocher
=
ophangen
gérer
=
beheren
au contraire
=
in tegendeel
l'équilibre / l'équilibre (m)
=
het evenwicht
permettre
=
in staat stellen
s'occuper de
=
zorgen voor
manquer
=
missen
hors de question
=
geen sprake van
fuir
=
vluchten
la solitude
=
de eenzaamheid
un écrivain
=
een schrijver
enfermer
=
opsluiten
tomber bien
=
goed uitkomen
s'ennuyer
=
zich vervelen
s'imposer
=
zich verplichten
ressentir
=
voelen
un emploi
=
een baan
le recrutement
=
werving
le réseau
=
het net
le nombre
=
het aantal
précédent
=
voorafgaand
tenter
=
trachten / proberen / trachten, proberen
le mode d'emploi
=
de gebruiksaanwijzing
apparaItre
=
verschijnen
se méfier de
=
wantrouwen
se passer
=
gebeuren
accessible
=
toegankelijk
adhérer
=
lid worden
suffisant
=
voldoende
télécharger
=
downloaden
le conseil
=
de raad
second
=
tweede
une émission
=
een uitzending
le passe-temps
=
het tijdverdrijf
nul
=
heel slecht
le/la même
=
hetzelfde
se présenter
=
zich voorstellen
le magazine
=
het tijdschrift
correspondre
=
schrijven / corresponderen / corresponderen, schrijven
paresser
=
luieren
la matière
=
het vak
préférer
=
liever willen / de voorkeur geven / liever willen, de voorkeur geven
un intérêt
=
een interesse
oublier
=
vergeten
redoubler
=
blijven zitten
aîné
=
oudste
reprendre
=
weer beginnen
promettre
=
beloven
dur
=
moeilijk
être habitué à
=
gewend zijn aan
rassurer
=
geruststellen
le contraire
=
het tegenovergestelde
sans doute
=
waarschijnlijk
un texto
=
een sms
épuisant
=
uitputtend
une occasion
=
een gelegenheid
convaincre
=
overtuigen
fils unique / fille unique / fils unique, fille unique / fils unique (fille unique)
=
enig kind
le moniteur
=
de begeleider
sage
=
braaf
la confiance
=
het vertrouwen
quotidien
=
dagelijks
venir de
=
zojuist
revoir
=
terugzien
passer le bac
=
eindexamen doen
ouvert
=
geopend
non plus
=
ook niet
au fond
=
eigenlijk
prochainement
=
binnenkort
réfléchir
=
nadenken
s'asseoir
=
gaan zitten
à l'étranger
=
naar het buitenland
je suis désolé
=
het spijt me
le répondeur
=
het antwoordapparaat
le portable
=
de mobiele telefoon
avoir envie de
=
zin hebben om