EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service
4 havo
unité2
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
utile
=
nuttig
un caillou
=
een steen / een kiezelsteen / een (kiezel)steen
goûter
=
proeven
bouffer
=
opvreten / vreten / (op)vreten
les poils
=
de haren
j'y vais
=
ik ga erheen
supplier
=
smeken
des caprices
=
nukken
ramener
=
brengen
une puce
=
een vlo
sauf
=
behalve
le sol
=
de grond
le mégot
=
de sigarettenpeuk
une arme
=
een wapen
condamné
=
de veroordeelde
la violence
=
het geweld
la cicatrice
=
het litteken
un indice
=
een aanwijzing
un examen
=
een onderzoek
le sang
=
het bloed
la taille
=
de lengte
reprocher
=
verwijten
le cambriolage
=
de inbraak
une empreinte digitale
=
een vingerafdruk
résoudre
=
oplossen
un homme d'affaires
=
een zakenman
grâce à
=
dankzij
tendre
=
uitstrekken
le sac de couchage
=
de slaapzak
chauffer
=
verwarmen
la générosité
=
de gulheid
le bâtiment
=
het gebouw
insulter
=
beledigen
se souvenir
=
zich herinneren
sembler
=
lijken
le désir
=
het verlangen
surnommé
=
bijgenaamd
la confiance en soi
=
het zelfvertrouwen
le drap
=
het laken
la brosse à dents
=
de tandenborstel
éclairer
=
verlichten
mener une enquête
=
een onderzoek leiden
mince
=
dun
la sécurité
=
de veiligheid
l'aide / l'aide (m)
=
de hulp
cambrioler
=
inbreken
au cas où
=
in het geval dat
un avis de recherche
=
een opsporingsbericht
également
=
ook
le voleur
=
de dief
le gant
=
de handschoen
mesurer
=
meten / lang zijn / meten, lang zijn
le suspect
=
de verdachte
un endroit
=
een plek
agréable
=
aangenaam
une amende
=
een bekeuring
vigilant
=
oplettend / waakzaam / oplettend, waakzaam
dégager
=
vrij maken
la circonstance
=
de omstandigheid
le motard
=
de motorrijder
brûler un feu rouge
=
door rood licht rijden
ingrat
=
ondankbaar
la raison
=
de reden
l'excès de vitesse
=
de snelheidsovertreding
s'éloigner
=
afstand nemen
garer
=
parkeren
élu
=
verkozen
négocier
=
onderhandelen
abandonner
=
achterlaten
un aller-retour
=
een retourtje
être sûr
=
zeker weten
un pickpocket
=
een zakkenroller
il y a un jour
=
een dag geleden
il y a (un jour)
=
(een dag) geleden
signaler
=
opmerken / signaleren / opmerken, signaleren
le doute
=
de twijfel
se dépêcher
=
zich haasten
le distributeur
=
de automaat
épeler
=
spellen
la poche
=
de zak
disparu
=
verdwenen
disparaître
=
verdwijnen
disparu (disparaître)
=
verdwenen (verdwijnen)
physique
=
het uiterlijk
il s’agit de
=
het gaat om