EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service
4 havo
unité4
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
couper
=
snijden
une assiette
=
een bord
déraisonner
=
wartaal uitslaan
l'atterrissage
=
de landing
frapper
=
kloppen / slaan / kloppen, slaan
emménager
=
een nieuwe woning betrekken
déranger
=
storen
à trois
=
met z'n drieën
tutoyer
=
tutoyeren / jij zeggen / tutoyeren (jij zeggen i.p.v. u)
au-dessous de
=
onder
le confident
=
de vertrouweling
la confidente
=
de vertrouwelinge
le/la confident/e
=
de vertrouweling/e
le besoin
=
de behoefte
détendu / décontracté
=
ontspannen
le sens
=
de richting
le cas
=
het geval
la découverte
=
de ontdekking
la réflexion
=
de opmerking
suffire
=
voldoende zijn
ignorer
=
negeren
se mélanger
=
zich vermengen / door elkaar lopen / zich vermengen, door elkaar lopen
un tas
=
een heleboel
s'entendre
=
met elkaar kunnen opschieten
une expérience
=
een ervaring
se briser
=
breken
une amitié
=
een vriendschap
lors de
=
tijdens
le lendemain
=
de volgende dag
séduire
=
verleiden
dévoiler
=
onthullen
une approche
=
een benadering
quant à
=
wat betreft
le but
=
het doel
la signification
=
de betekenis
souligner
=
onderstrepen
trembler
=
trillen
la blague
=
de mop
branché
=
hip / modern / hip, modern
la pensée
=
de gedachte
se dérouler
=
verlopen
être pressé
=
haast hebben
retrouver
=
terugvinden
chataîn
=
kastanjebruin
bouclé
=
krullend
reconnaître
=
herkennen
puisque
=
omdag / immers / omdat, immers / omdat (immers)
en face de
=
tegenover
le hasard
=
het toeval
une annonce
=
een advertentie
mignon
=
schattig
timide
=
verlegen
essayer
=
proberen
à destination de
=
met bestemming
la botte
=
de laars
échanger
=
uitwisselen
sourire
=
glimlachen
célibataire
=
vrijgezel
sensible
=
gevoelig
croiser
=
kruisen
aborder
=
aansnijden
le quotidien
=
het dagelijks leven
oser
=
durven
le coup de foudre
=
de liefde op het eerste gezicht
mal à l'aise
=
slecht op je gemak
réciproque
=
wederzijds
adresser la parole à
=
het woord richten tot
ne…que
=
slechts
le goût
=
de smaak
désagréable
=
onaangenaam
cohabiter
=
samenwonen
se tromper
=
zich vergissen
étudier
=
studeren
par hasard
=
toevallig
il me faut
=
ik heb nodig
tout à fait
=
helemaal
juste
=
alleen maar
se balader
=
wandelen
infidèle
=
ontrouw
prévoir
=
voorzien / plannen / voorzien, plannen
évident
=
duidelijk
embarrasser
=
in verwarring brengen
une obligation
=
een verplichting
forcément
=
per se
être au courant
=
op de hoogte zijn van
vers six heures
=
rond zes uur