EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service
4 havo
unité6
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
cultiver
=
verbouwen
cueillir
=
oogsten / plukken / oogsten, plukken
les centres d’intérêt
=
de bezigheden
vivre
=
leven
le paysan
=
de boer
les habits
=
de kleding
un objectif
=
een doel
préserver
=
beschermen
la pauvreté
=
de armoede
les conditions de vie
=
de leefomstandigheden
la poignée
=
handvol
échapper
=
ontsnappen
en vogue
=
in de mode
obligatoire
=
verplicht
la reconnaissance
=
de herkenning / de erkenning / de her/erkenning
évidemment
=
natuurlijk
l'adolescent / un adolescent / l'adolescente / une adolescente / l'adolescent/e (m/f)
=
de puber
les fringues / les fringues (f)
=
de kleren
partager
=
delen
ailleurs
=
ergens anders
les jumeaux
=
de tweeling
posséder
=
bezitten
accorder
=
toekennen
la source
=
de bron
attirer
=
aantrekken
guérir
=
genezen
la loi
=
de wet
le tuteur
=
voogd
le don
=
de donatie / de gift / de donatie, de gift
la volonté
=
de wil
le foie
=
de lever
consister en / consister à / consister à/en
=
bestaan uit
le poumon
=
long
la greffe
=
de transplantatie
quand même
=
toch
décéder
=
overlijden
le mineur
=
de minderjarige
le rein
=
de nier
le consentement
=
de instemming
l'autorisation (f) / l'autorisation
=
de toestemming
la circulation
=
het verkeer
libérer
=
vrijmaken
impeccable
=
brandschoon
un emplacement
=
een plek
soit…soit
=
of…of
déposer
=
neerzetten
le linge
=
het wasgoed
assurer
=
verzekeren
les déchets (m)
=
het afval
les frais
=
de ksoten
les frais (m)
=
de kosten
à partir de
=
vanaf
en tant que
=
als
un accès
=
een toegang
le but
=
het doel
terminer
=
eindigen
un kilomètre carré
=
een vierkante kilometer
il paraît que
=
het schijnt dat
fournir
=
leveren
supprimer
=
afschaffen
éviter
=
vermijden / bepalen / hier: bepalen / vermijden, hier: besparen / vermijden, bepalen
le sentier
=
het pad
tenir compte de
=
rekening houden met
délicat
=
lasig / pijnlijk / lastig, pijnlijk
se passer de
=
zonder kunnen
nu
=
naakt
un emballage
=
een verpakking
obliger
=
verplichten
récompenser
=
belonen
un tablier
=
een schort
s'occuper de
=
zorgen voor
décevoir
=
teleurstellen
arriver
=
gebeuren
le bénévole
=
de vrijwilliger
une agence
=
een bureau
le texto
=
de sms
se plaindre
=
zich beklagen
le mensonge
=
de leugen
s'énerver
=
zich druk maken
être en panne
=
pech hebben
la responsabilité
=
de verantwoordelijkheid
le bouquin
=
het boek
se souvenir
=
zich herinneren
raccrocher
=
ophangen
pousser
=
groeien