Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • vaste = groot, uitgestrekt / groot / uitgestrekt
  • le visage = het gezicht
  • avant que = voordat
  • paisible = vredig
  • se rassurer = zich niet ongerust maken
  • bouger = bewegen
  • autour = rondom
  • s'assoir = zitten
  • clair = helder
  • dehors = buiten
  • car = want
  • mettre à l’aise = op zijn gemak stellen
  • quelqu'un = iemand
  • accueillir = ontvangen
  • concerner = betreffen
  • un échange = een uitwisseling
  • sourire = glimlachen
  • retenir = onthouden
  • battre = kloppen / slaan, kloppen / slaan
  • ignorer = negeren
  • discuter = praten
  • par l’intermédiaire de = door tussenkomst van
  • affronter = het hoofd bieden
  • avoir lieu = plaats vinden
  • même si = zelfs als
  • repérer = ontdekken
  • cher / chère / cher, chère = beste
  • pourtant = toch, echter / echter / toch
  • ceux = diegenen
  • le lendemain = de volgende dag
  • le remboursement = de terugbetaling
  • améliorer = verbeteren
  • partager = delen
  • en revanche = daarentegen
  • conseiller = aanraden
  • un accueil = een ontvangst
  • faire des efforts = moeite doen
  • les coordinées = de gegevens / personalia / de gegevens, personalia
  • lancer = op gang brengen
  • héberger = herbergen, huisvesten
  • le choix = de keuze
  • chaleureux = hartelijk
  • d'abord = eerst / allereerst / (aller)eerst
  • étendu = uitgebreid
  • résumer = samenvatten
  • le séjour = het verblijf
  • recommander = aanbevelen
  • recruter = werven
  • l'inverse / l'inverse (m) / le contraire = het tegenovergestelde
  • vérifier = controleren
  • nul = slecht
  • le passe-temps = de hobby
  • correspondre = schrijven
  • un intérêt = een interesse
  • plein de = een heleboel
  • préférer = liever hebben
  • se présenter = zich voorstellen
  • si possible = indien mogelijk
  • seconde = tweede
  • assez = nogal, tamelijk / nogal / tamelijk
  • favori / favorite / favori, favorite = lievelings
  • surtout = vooral
  • le samedi = ’s zaterdags / op zaterdag / op zaterdag, ’s zaterdags
  • rester en forme = fit blijven
  • joindre = toevoegen
  • c'est pourquoi = daarom
  • oublier = vergeten
  • parfois = soms
  • se rencontrer = ontmoeten
  • dur / dure / dur, dure = zwaar
  • sans doute = waarschijnlijk
  • reprendre = hervatten / weer beginnen / hervatten, weer beginnen
  • le moniteur = de leider
  • s'habituer à = wennen aan
  • toutefois = echter / toch / toch, echter
  • épuisant = vermoeiend
  • fils unique / fille unique / fils unique, fille unique = enig kind
  • une ambiance = een sfeer
  • bavarder = kletsen
  • tomber amoureuse / tomber amoureux / amoureuse = verliefd worden
  • grave = ernstig
  • convaincre = overtuigen
  • promettre = beloven
  • le texto = de sms
  • rassurer = gerust stellen
  • avoir confiance en = vertrouwen hebben in
  • sage = lief, braaf
  • une occasion = een gelegenheid
  • ainsi = zo
  • revoir = terugzien
  • la fermeture = de sluiting
  • posséder = bezitten
  • prochainement = binnenkort
  • drôle = leuk, grappig
  • pas terrible = niet geweldig
  • se baigner = zwemmen
  • le portable = de mobiele telefoon
  • faire la connaissance de = kennismaken met
  • raconter = vertellen
  • au bord de la mer = aan zee
  • étranger = buitenlands
  • s'ennuyer = zich vervelen
  • ouvert = geopend
  • le répondeur = het antwoordapparaat
  • vachement = vreselijk
  • prendre un pot = iets drinken
  • se retrouver = elkaar weer ontmoeten