EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service
4 vwo
unité3
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
un singe
=
een aap
refuser
=
weigeren
un comprimé
=
een pil
de sommeil
=
de slaap
cassé
=
kapot
un âne
=
een ezel
un mensonge
=
een leugen
souhaiter
=
wensen
freiner
=
remmen
à notre disposition
=
tot onze beschikking
reculer
=
terugdringen
l'enseignement / l’enseignement (m)
=
het onderwijs
diviser
=
verdelen
la moitié
=
de helft
augmenter
=
groter worden
un objectif
=
een doel
atteindre
=
bereiken
une inégalité
=
een ongelijkheid
empêcher
=
voorkomen
la population
=
de bevolking
les moyens
=
de middelen
la mesure
=
de maatregel
encourager
=
aanmoedigen
la sensibilisation
=
de bewustwording
le droit
=
het recht
exclure
=
uitsluiten
supprimer
=
onderdrukken
la trace
=
het spoor
compris
=
inbegrepen
un appui
=
een steun
la valeur
=
de waarde
accorder
=
toekennen
un Juif
=
een Jood
entier
=
geheel
débrancher
=
uitschakelen
en tête de
=
bovenaan
davantage
=
meer
appartenir à
=
horen bij
inadmissible
=
ontoelaatbaar
plaisanter
=
grapjes maken
apparaître / comparaître
=
verschijnen
se développer
=
zich ontwikkelen
parmi
=
onder
déclarer
=
verklaren
un tiers
=
een derde
rapprocher
=
dichterbij brengen
insulter
=
beledigen
tricher
=
spieken
à nouveau
=
opnieuw
interroger
=
ondervragen
un pays en développement
=
een ontwikkelingsland
offrir
=
aanbieden, geven
venir en aide
=
te hulp komen
le matin
=
‘s ochtends
recueillir
=
ophalen
tous
=
allemaal
participer
=
deelnemen
ensuite
=
vervolgens
vivre
=
leven / wonen / leven, wonen
les pays les plus pauvres
=
de armste landen
la maladie
=
de ziekte
la nourriture
=
het voedsel
agir
=
handelen
comme
=
omdat (begin van de zin) / omdat
près de
=
bijna
rapporter
=
opleveren
une émission
=
een uitzending
le manque
=
het gebrek
décider
=
besluiten / beslissen / besluiten, beslissen
la cause
=
de oorzaak
la peau
=
de huid
un préjugé
=
een vooroordeel
auparavant
=
daarvoor
l'apparence / l'apparence (f)
=
de schijn
innocent
=
onschuldig
reprocher
=
verwijten
éteindre
=
uitmaken
un défaut
=
een zwak punt
se tromper
=
zich vergissen
faire confiance à
=
vertrouwen hebben in
ailleurs
=
elders
jurer
=
zweren
correspondre
=
overeenkomen
la société
=
de maatschappij
comparaître
=
verschijnen (voor de rechtbank) / verschijnen voor de rechtbank
volontairement
=
opzettelijk
des ennuis
=
zorg4en / problemen / zorgen, problemen
en comapgnie de
=
in gezelschap van
le toit
=
het dak
faire preuve de
=
blijk geven van
un environnement
=
een milieu
sinon
=
anders
économiser
=
sparen
vis-à-vis de
=
tegenover
rester debout
=
blijven staan
le bruit
=
het geluid
vexer
=
boos maken
accueillir
=
ontvangen
bondé
=
overvol
faire couler l'eau
=
het water laten stromen
le malheur
=
het ongeluk
rater
=
missen
céder
=
afstaan
suffisamment
=
genoeg
il faut savoir que
=
je moet weten dat
déposer
=
afzetten
sauf
=
behalve
hésiter
=
twijfelen
gênant
=
hinderlijk
consommer
=
verbruiken