EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Frans
ThiemeMeulenhoff
Libre Service
4 vwo
Révision 1-7
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Frans
Nederlands
dimanche
=
zondag
lundi
=
maandag
mardi
=
dinsdag
mercredi
=
woensdag
jeudi
=
donderdag
vendredi
=
vrijdag
samedi
=
zaterdag
la semaine
=
de week
aujourd'hui
=
vandaag
hier
=
gisteren
demain
=
morgen
le printemps
=
de lente
l'été
=
de zomer
l'automne
=
de herfst
l'hiver
=
de winter
janvier
=
januari
février
=
februari
mars
=
maart
avril
=
april
mai
=
mei
juin
=
juni
juillet
=
juli
août
=
augustus
septembre
=
september
octobre
=
oktober
novembre
=
november
décembre
=
december
dans trois mois
=
over drie maanden
depuis
=
sinds
quand
=
wanneer
une armoire
=
een kast
la clé
=
de sleutel
le coin
=
de hoek
le frigo
=
de koelkast
le lit
=
het bed
la lumière
=
het licht
le miroir
=
de spiegel
la poubelle
=
de vuilnisbak
le blouson
=
het jack
la casquette
=
de pet
la chaussette
=
de sok
le manteau
=
de jas
la veste
=
het jasje
porter
=
dragen
rentrer
=
thuiskomen
une addition
=
een rekening
le couteau
=
het mes
la cuillère
=
de lepel
la fourchette
=
de vork
le poivre
=
de peper
le sel
=
het zout
le lait
=
de melk
le poulet
=
de kip
le verre
=
het glas
le goût
=
de smaak
le plat
=
het gerecht
avoir faim
=
honger hebben
avoir soif
=
dorst hebben
bon marché
=
goedkoop
faire la cuisine
=
koken
la tête
=
het hoofd
la bouche
=
de mond
un oeil
=
een oog
les yeux
=
de ogen
un oreille
=
een oor
le bras
=
de arm
le coeur
=
het hart
le dos
=
de rug
une épaule
=
een schouder
le genou
=
de knie
la gorge
=
de keel
la main
=
de hand
le pied
=
de voet
la poitrine
=
de borst
le ventre
=
de buik
le crayon
=
het potlood
le stylo
=
de pen
le tableau
=
het bord
le mot
=
het woord
la phrase
=
de zin
une interrogation
=
een overhoring
la note
=
het cijfer
le sujet
=
het onderwerp
la rédaction
=
het opstel
le petit boulot
=
het baantje
le métier
=
het beroep
la signature
=
de handtekening
répéter
=
herhalen
réfléchir
=
nadenken
avoir raison
=
gelijk hebben
la télécommande
=
de afstandsbediening
le truc
=
het ding
la bande dessinée
=
het stripverhaal
la piscine
=
het zwembad
le projet
=
het plan
le match
=
de wedstrijd
la boule
=
de bol
dessiner
=
tekenen
nager
=
zwemmen
télécharger
=
downloaden
content
=
tevreden
fâché
=
boos
fier
=
trots
tomber amoureux
=
verliefd worden
ensemble
=
samen