Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • noble = edel
  • rougir = blozen
  • s'imposer = zich opleggen
  • un époux = een echtgenoot
  • une épouse = een echtgenote
  • refléter = weerspiegelen
  • la chasse = de jacht
  • parer = versieren / verfraaien
  • devancer = voor zijn
  • à la portée de = binnen bereik
  • élever = opvoeden
  • conduire à = leiden tot
  • un ouvrage = een werk
  • privilégier = bevoorrechten
  • le cou = de nek / de hals
  • laid = lelijk
  • réclamer = eisen
  • dénoncer = aan de kaak stellen
  • exécuter = uitvoeren
  • malhonnête = oneerlijk
  • honnête = eerlijk
  • le préjugé = het vooroordeel
  • un être = een wezen
  • toutefois = toch / echter
  • une haleine = de adem
  • apparaître = verschijnen
  • sourd = doof
  • faire semblant de = doen alsof