Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Frans Nederlands
  • la forêt = het bos
  • ramener = brengen
  • bouffer = opvreten
  • supplier = smeken
  • le caillou = de kiezelsteen / de steen
  • le caprice = de bevlieging / de nuk
  • j'y vais = ik ga erheen
  • les poils = de haren
  • la puce = de vlo
  • utile = handig / nuttig
  • ça suffit = het is genoeg
  • goûter = proeven
  • la souris = de muis
  • le renard = de vos
  • la grenouille = de kikker
  • l'écureuil = de eekhoorn
  • l'oiseau = de vogel
  • le lapin = het konijn
  • le lion = de leeuw
  • le serpent = de slang
  • arrêter = arresteren
  • voyager = reizen
  • avoir le droit = het recht hebben
  • le sans-abri = de dakloze
  • le voyageur = de reiziger
  • donner sa chance = de kans geven
  • être pressé = gehaast zijn
  • sélectionner = selecteren
  • le malfaiteur = de boef
  • le pickpocket = de zakkenroller
  • s'installer = gaan staan / gaan zitten
  • le banlieusard = de forens
  • déçu = teleurgesteld
  • célèbre = beroemd / bekend
  • se rendre à = gaan naar
  • la plainte = de klacht
  • manquer d'expérience = gebrek aan ervaring hebben
  • attraper = pakken
  • juste = eerlijk
  • l'arrêt de bus = de bushalte
  • le ticket de métro = het metrokaartje
  • le quai = het perron
  • changer à = overstappen op
  • la gare = het treinstation / het station
  • le billet de train / le billet d'avion = het treinkaartje / het vliegticket
  • la station de métro = het metrostation
  • la correspondance = de aansluiting
  • le bonnet = de muts
  • les lunettes de soleil = de zonnebril
  • reconnu = herkend / herkennen
  • mesurer = lang zijn
  • les vêtements = de kleren
  • les chaussures de sport = de sportschoenen
  • le bruit = het lawaai
  • l'avis de recherche = het opsporingsbericht
  • l'empreinte = de afdruk
  • cambrioler = inbreken
  • s'habiller = zich kleden
  • courir = rennen
  • mince = slank
  • l'habitant = de bewoner
  • bien sûr = natuurlijk
  • l'argent = het geld
  • grâce à = dankzij
  • le suspect = de verdachte
  • être de taille moyenne = van gemiddelde lengte zijn
  • la barbe = de baard
  • frisés = gekruld
  • avoir les cheveux frisés

    gekruld haar hebben

  • raides = steil
  • avoir les cheveux raides

    steil haar hebben

  • blonds = blond
  • avoir les cheveux blonds

    blond haar hebben

  • bruns = bruin
  • avoir les cheveux bruns

    bruin haar hebben

  • noirs = zwart
  • avoir les cheveux noirs

    zwart haar hebben

  • avoir les yeux verts = groene ogen hebben
  • avoir les yeux bleus = blauwe ogen hebben
  • avoir les yeux marron = bruine ogen hebben
  • avoir la peau blanche = een lichte huid hebben
  • avoir la peau noire = een donkere huid hebben
  • avoir la peau mate = een getinte huid hebben
  • ressembler à = lijken op
  • chauve = kaal
  • la contravention = de bekeuring
  • hebdomadaire = wekelijks
  • effectivement = inderdaad
  • le fleuve = de rivier / de grote rivier
  • sauter = springen
  • lâcher = achterlaten / laten / opgeven
  • la canette = het blikje
  • l'avertissement = de waarschuwing
  • interdit = verboden
  • se baigner = zwemmen
  • le poids = het gewicht
  • le gardien = de bewaker / de beschermer
  • ivre = dronken
  • la natation = het zwemmen
  • le plongeur = de duiker
  • ailleurs = elders / ergens anders
  • malgré = ondanks
  • le nageur = de zwemmer
  • le gendarme / le policier / la policière = de politieagent
  • la sécurité = de veiligheid
  • le secouriste = de EHBO'er
  • le numéro d'urgence = het alarmnummer / 112
  • le dépanneur = de monteur
  • le pompier = de brandweerman
  • oublier = vergeten
  • le billet de train = het treinkaartje
  • épeler = spellen
  • rater = missen
  • l'aller-retour = het retourtje
  • la déclaration de vol = de aangifte van diefstal
  • la marque = het merk
  • faire attention à = letten op
  • la carte d'identité = de identiteitskaart
  • la description = de beschrijving
  • les affaires = de spullen
  • abandonner = achterlaten
  • la fermeture éclair = de ritssluiting
  • la poche = de zak
  • la forme = de vorm
  • en cuir = van leer
  • carré = vierkant
  • perdu = verloren / verliezen
  • le code personnel = de pincode
  • le témoin = de getuige
  • l'agresseur = de aanvaller
  • le passeport = het paspoort
  • la carte bancaire = de bankpas
  • la victime = het slachtoffer